TUSSEN AAP EN AFGROND

TUSSEN AAP EN AFGROND

Durft u nog verder te lezen?

Beste lezer,

Er zijn van die teksten die u geruststellend vertellen dat de mens een wonder is, een kroon op de schepping, een succesverhaal van beschaving en vooruitgang. Dit is er niet zo één.

In Tussen Aap en Afgrond neem ik u mee op een wandeling door Darwin, Nietzsche, Becker, Camus, Foucault, Sapolsky en een klein leger denkers dat er geen probleem mee heeft uw illusies vakkundig te ontleden. Verwacht geen troost, geen feelgood-verhaal, maar een meedogenloze dissectie van de mens, zijn driften, zijn angst voor de dood en zijn zelfbedachte sprookjes.

En ja, er komt bloed aan te pas — maar ook een glimlach, want het blijft tenslotte tragikomisch hoe wij, halfaap en half illusieverkoper, onszelf telkens weer serieus nemen.

Met ironische groet,
Peter Koopman

Ergens halverwege de nacht, wanneer het huis stil is en alleen het gezoem van een vergeten koelkast zich meldt als existentiële metronoom, komt de vraag weer terug die mij al decennia achtervolgt: wat in hemelsnaam stelt de mens eigenlijk voor? Ik, kind van mijn tijd, geboren in een wereld die zichzelf wijsmaakte beschaafd en verlicht te zijn, heb de luxe gehad mijn leven te wijden aan spieren, sport en gedrag — maar telkens, als een echo in een lege zaal, keert het besef terug dat achter elke oefening, elke strategie, elke sociale façade, dezelfde schrale kern zichtbaar wordt: een organisme dat niets anders doet dan overleven, zich voortplanten en ondertussen verhalen verzinnen om de leegte dragelijk te maken.

Darwin gaf ons het raamwerk: variatie, selectie, overleving. Nietzsche trok de gordijnen weg en liet ons zien dat achter de moraal slechts wilskracht, macht en perspectief schuilen. Becker herinnerde ons eraan dat elke cultuur een doodsverdrijvingsmachine is. Sapolsky gooide er de biologie tegenaan en liet zien dat ons brein minder vrij is dan een rat in een labyrint. En Machiavelli, die eeuwige realist, fluisterde ons al vijf eeuwen geleden in dat macht en schijn bedriegen de ware valuta van de mens zijn.

Dit essay is geen lofzang, geen troostend sprookje en zeker geen moreel handboek. Het is eerder een dissectietafel, waar ik samen met Darwin, Nietzsche, Becker, Foucault, Camus, Trivers, Dawkins en de rest van dat wonderlijke gezelschap de mens opensnijd. Verwacht geen net afgebonden bloempjes, maar losse draden, bloed, zenuwbanen en vooral: ongemak.

Want de mens, beste lezer, bevindt zich permanent tussen aap en afgrond. Nog half dier, nog half illusieverkoper. Met één hand grijpend naar het bananencluster van het onmiddellijke gewin, met de andere naar de wolken van religie, ideologie en andere zelfgemaakte rookgordijnen. Het resultaat is een tragikomische vertoning, soms aandoenlijk, vaak lachwekkend, en in wezen dodelijk serieus.

Ik schrijf dit niet als professor in een ivoren toren, maar als iemand die dagelijks in de sportschool, op de tatami en in de spiegel de mens in zijn meest concrete, zwetende, puffende en soms huilende verschijning tegenkomt. Daar zie je wat Darwin bedoelde, zonder dat hij het ooit zo plastisch heeft uitgetekend: survival of the fittest is geen metafoor, het is een zichtbare wetmatigheid wanneer twee lichamen elkaar stoten, trappen, trekken, tackelen. Het instinct om te winnen, om niet vernederd te worden, om de rangorde te bevestigen, dat is de naakte realiteit. Nietzsche zou erbij lachen, zijn snor in de lucht, en mompelen dat dit de wil tot macht is, rauw en onversneden.

Maar omdat wij geen beesten zijn die genoegen nemen met winnen of verliezen, bouwen we om deze strijd een decor van betekenissen. We geven medailles, we schrijven heroïsche sportverslagen, we vertellen dat er ‘eerlijk’ gestreden is, dat er ‘respect’ was. Mooie woorden, maar achter de coulissen knarst de waarheid: we zijn allemaal kleine Machiavelli’s, calculerend, manipulerend, soms bewust, soms onbewust. Want of het nu gaat om het veld, de politiek of de slaapkamer, de kunst van het verleiden en het veroveren is er altijd een van strategie en schijn. Wat we verpakken in moraal, is in wezen opportunisme in maatpak.

Ernest Becker herinnerde ons eraan waarom we al die sprookjes blijven vertellen: omdat we bang zijn voor de dood. Niet een beetje bang, maar fundamenteel verlamd. Elke cultuur is een poging om die verlamming te verdoven: via religie, via kunst, via monumenten, via nageslacht. Becker noemde het de ‘immortality project’. Wij doen alsof we eeuwig sporen trekken in het zand, terwijl de volgende golf ze al uitwist. Camus zou Becker gelijk geven, en eraan toevoegen dat het leven absurd is — maar dat we, net als Sisyphus, de steen toch omhoog moeten blijven duwen. De vraag is alleen: glimlachen we daarbij, of doen we alsof het allemaal diepzinnig bedoeld is?

Richard Dawkins gaf er een genetische draai aan. Zijn zelfzuchtige genen trekken aan de touwtjes, terwijl wij denken dat we autonoom zijn. Robert Trivers voegde er de theorie van zelfbedrog aan toe: dat we onszelf móeten beliegen om anderen te overtuigen. Evolutie heeft ons niet gemaakt tot zoekers naar waarheid, maar tot bouwers van illusies die sociaal rendement opleveren. Het is bijna ironisch dat Donald Hoffman dit wetenschappelijk heeft uitgewerkt: onze waarneming is geen spiegel van de werkelijkheid, maar een interface, een handig pictogram op het scherm van ons brein. De mens ziet de wereld zoals Windows 95 een harde schijf toont: met vrolijke icoontjes in plaats van de rauwe nullen en enen.

Lisa Feldman Barrett gaat nog een stap verder door te beweren dat emoties niet bestaan als universele biologische reflexen, maar als constructies van het brein: voorspellingen, interpretaties, contexten. Wat wij ‘angst’, ‘liefde’ of ‘woede’ noemen, zijn eigenlijk slimme gokjes van het brein, dat probeert orde aan te brengen in chaotische lichamelijke signalen. Daarmee trekt zij de vloer onder de vanzelfsprekendheden vandaan: zelfs je innerlijkste gevoelens zijn een productielijn van illusies. Voeg daar Thomas Metzinger aan toe met zijn Ego Tunnel: het idee dat het ‘zelf’ slechts een virtueel model is dat door het brein wordt geproduceerd, en het mensbeeld wordt helemaal vloeibaar. Wie denkt dat hij zichzelf ‘kent’, dwaalt door een hologram dat zichzelf serieus neemt.

En dan Baudrillard, die cynisch constateerde dat we inmiddels niet eens meer met de werkelijkheid bezig zijn, maar met simulacra: kopieën zonder origineel, betekenissen die alleen nog naar zichzelf verwijzen. De mens is dus niet alleen een illusieverkoper, hij is een illusionist die zijn eigen rookgordijnen inademt tot hij er high van wordt. Scrollend door sociale media zie je zijn gelijk: filters, façades, schijnlevens. Wij zijn avatars die nog nauwelijks weten dat er een lijf achter zit dat gewoon dorst heeft.

De evolutiebiologen zoals E.O. Wilson hebben ons er ondertussen fijntjes op gewezen dat dit alles niet uit de lucht komt vallen. Ons morele kompas, onze empathie, ons altruïsme, ze zijn ontstaan als groepsstrategieën, niet als goddelijke ingeving. Moraal is een bijproduct van groepsdynamiek, een handig mechanisme om niet constant elkaars keel door te snijden. Maar zodra de omstandigheden veranderen, zodra de schaarste toeslaat of de vijand aan de poort staat, vallen de dunne laagjes altruïsme uiteen. Dan regeert opnieuw de aap, en staat de afgrond weer voor ons open.

De rode draad door dit alles is ongemakkelijk helder: de mens is niet gemaakt voor waarheid, maar voor overleving. Waarheid is luxe, soms een bijvangst, vaak een hinderlijk obstakel. Illusie, zelfbedrog en narratief zijn de smeermiddelen waarmee de soort zichzelf draaiende houdt. Nietzsche zou zeggen dat wij leugens nodig hebben om te kunnen leven. Foucault zou eraan toevoegen dat deze leugens ingebed zijn in machtsstructuren, dat kennis en macht elkaar vormen en bevestigen. Wat wij ‘waar’ noemen is dus ook altijd een product van strijd, van instituties, van discours. Zelfs de wetenschap is geen neutrale spiegel, maar een arena vol belangen en posities.

En toch, ondanks al deze dissecties, blijf ik als individu zoeken naar betekenis. Niet omdat ik geloof in een Grote Waarheid, maar omdat de leegte ondraaglijk is. Misschien is dat de tragiek van de mens: dat we weten dat onze verhalen verzinsels zijn, maar dat we ze desondanks nodig hebben als zuurstof. Camus had gelijk: het leven is absurd, maar wij moeten doen alsof het zinvol is, anders verliezen we de wil om door te ploeteren. Sapolsky zou er droogjes aan toevoegen dat dit ploeteren grotendeels gestuurd wordt door hormonen, neurotransmitters en omgevingsprikkels — alsof onze vrijheid een marionet is met draden die we niet zien, maar die elke beweging bepalen.

Ik schrijf dit alles niet om te troosten of te moraliseren. Integendeel: dit is een uitnodiging tot ontmaskering. Tot het durven zien van de mens zoals hij is: gemakzuchtig, opportunistisch, angstig, maar ook inventief, speels en soms grotesk komisch in zijn zelfbedrog. Tussen aap en afgrond is geen plek voor hoogmoed of wanhoop, maar voor ironische helderheid. Wie zichzelf doorziet, hoeft niet meer te doen alsof. En misschien is dát de enige vrijheid die ons rest.

Epiloog: over waarheid, twijfel en krukken

Toch blijft er na al dit fileren en hakken een vraag in mijn nek hijgen: als de waarheid uiteindelijk onkenbaar is, wat moeten we dan met wiskunde en 300.000 jaar menselijke geschiedenis? Wiskunde lijkt op een rots in de branding, maar is tegelijk een spel van axioma’s, een menselijke uitvinding die werkt omdat wij haar spelregels aanvaarden. Geschiedenis lijkt een lineair verhaal, maar is in werkelijkheid een caleidoscoop van herinneringen, interpretaties en machtsconstructies. Waarheid ontsnapt ons, maar dat betekent niet dat we met lege handen staan. We hebben praktische waarheden — bruikbaar, voorlopig, intersubjectief — die ons helpen bruggen te bouwen, medicijnen te maken, ons te oriënteren in de tijd. En daarnaast is er de existentiële leegte, het besef dat achter al die constructies geen ultiem fundament ligt. De spanning tussen beide is de menselijke conditie. Misschien moeten we het precies daar zoeken: in het ongemakkelijke besef dat wiskunde en geschiedenis onze krukken zijn om niet te vallen — en dat we diezelfde krukken maar al te vaak gebruiken om elkaar de schedel mee in te slaan.

SLOT
En dus blijft er maar één vraag over, na al dit krabben aan het masker: kies jij ervoor de illusie verder te koesteren alsof ze waarheid is, of durf je, hoe pijnlijk ook, de aap in de spiegel te erkennen en de afgrond onder ogen te zien? Er is geen middenweg — slechts lafheid of luciditeit.

LITERATUUR (selectie)

·       Darwin, C. (1859). On the Origin of Species.

·       Nietzsche, F. (1887). Zur Genealogie der Moral.

·       Becker, E. (1973). The Denial of Death.

·       Sapolsky, R. (2017). Behave: The Biology of Humans at Our Best and Worst.

·       Machiavelli, N. (1532). Il Principe.

·       Trivers, R. (2011). The Folly of Fools: The Logic of Deceit and Self-Deception in Human Life.

·       Dawkins, R. (1976). The Selfish Gene.

·       Wilson, E.O. (1975). Sociobiology: The New Synthesis.

·       Foucault, M. (1975). Surveiller et punir.

·       Camus, A. (1942). Le Mythe de Sisyphe.

·       Baudrillard, J. (1981). Simulacres et Simulation.

·       Hoffman, D. (2019). The Case Against Reality.

·       Barrett, L.F. (2017). How Emotions Are Made.

·       Metzinger, T. (2009). The Ego Tunnel.

Ook interessant voor jou!