Nemesis

Nemesis

Beste lezer,

Stel je voor: een stad vol morele helden, allen gewapend met keffiyehs, vlaggen en het onweerstaanbare gevoel dat ze aan de goede kant staan. Klinkt idyllisch, nietwaar? In mijn nieuwe essay “Nemesis” neem ik je mee naar Amsterdam op 7 oktober 2025 — een mars die voor vrede doorgaat, maar eigenlijk een theater van hypocrisie, ego en collectieve verblinding blijkt te zijn.

Waarom lopen zoveel mensen achter een ideologie die haat predikt terwijl ze vrede claimen? Waarom voelt deugdzaam zijn soms als een dopamine-shot en een selfie? En hoe passen mensenrechten, gelijkwaardigheid én de oerdrift tot expansie in dit morele toneel?

Het stuk combineert psychologie, filosofie, sociologie en evolutionaire realiteit, van Frankl en Sartre tot Goffman en Dawkins. Kortom: een spiegel die je confronteert met de mooie illusies waarin we zo graag geloven.

Durf je het nog te lezen?

[Lees “Nemesis” →]

Met kritische groet,
Peter Koopman

Nemesis

Zondag 7 oktober 2025.
Een rode golf trekt door Amsterdam. Gezichten verscholen achter keffiyehs, vlaggen van terreurbewegingen hoog in de lucht, slogans over ‘vrijheid’ en ‘gerechtigheid’ galmend door de straten. De NOS telt zo’n 250.000 deelnemers. Ik tel 250.000 nuttige idioten — mensen die zich, goedbedoeld of niet, voor het karretje laten spannen van een ideologie die haat, niet vrede predikt.

Ze noemen het een mars voor vrede. Maar de geschiedenis leert dat wie in koor “vrede” schreeuwt, zelden vrede bedoelt. Het is eerder een demonstratie van morele zelfbevlekking: het bevredigende gevoel dat men ‘aan de goede kant’ staat. De vuist die zogenaamd voor vrede wordt geheven, lijkt eerder bedoeld om elkaar in moreel gelijk te fisten. De deugd als orgasme van de hypocrisie.

Wat deze stoet zo wrang maakt, is de datum. Precies twee jaar eerder, op 7 oktober 2023, vond de grootste slachtpartij op Joden sinds de Tweede Wereldoorlog plaats. Meer dan 1200 mensen werden vermoord — vrouwen, kinderen, baby’s. Velen werden verkracht, gemarteld, onthoofd. En vandaag, op de dag van die herinnering, marcheren duizenden onder dezelfde symbolen, dezelfde sjaaltjes, dezelfde retoriek. De beelden doen denken aan andere massabewegingen — niet door toevallige esthetiek, maar door dezelfde collectieve verblinding die destijds miljoenen in extase bracht.

Het argument van de demonstranten is voorspelbaar: “Er zijn tienduizenden doden gevallen in Gaza, dat weegt niet op tegen 1400.” Alsof moreel gewicht een spreadsheet is. Alsof het aantal slachtoffers bepaalt wie het recht van spreken heeft. Het is de wiskunde van het gewetenloze: leed reduceren tot cijfers, rechtvaardiging tot verhoudingen.

Maar waarom lopen ze daar?
Wat beweegt iemand om door de hoofdstad te paraderen achter de vlag van geweld, terwijl men zegt vrede te willen?
De verklaring ligt niet in de rede, maar in de behoefte aan zingeving. De moderne mens heeft God ingeruild voor gevoel, maar het verlangen naar heiligheid bleef. Zonder religie zoekt hij nieuwe altaars om zijn morele ego te offeren — klimaat, diversiteit, Palestina — het maakt niet uit, zolang het maar iets groters lijkt dan het eigen, lege bestaan.

Viktor Frankl begreep dit als geen ander: de mens verdraagt bijna alles, behalve zinloosheid. En waar de echte betekenis ontbreekt, verzint hij er één. De hedendaagse demonstrant vult het existentiële vacuüm niet met verantwoordelijkheid, maar met verontwaardiging. Woede is eenvoudiger dan introspectie; morele opwinding makkelijker dan morele zelfkennis.

Christopher Lasch noemde het the culture of narcissism: de morele strijd als vorm van zelfverheerlijking. Jean-Paul Sartre zou zeggen dat deze mensen handelen uit mauvaise foi — slechte trouw — omdat ze weigeren hun eigen verantwoordelijkheid te dragen en zich liever verliezen in de illusie van collectieve goedheid. Ze camoufleren hun leegte met empathie, hun schuld met verontwaardiging.

Psychologisch gezien is het kuddegedrag in zijn zuiverste vorm. Sociale identiteit geeft veiligheid; men hoort ergens bij, men is “één van de goeden”. De demonstratie is niet zozeer een protest, maar een ritueel van saamhorigheid. De slogans functioneren als mantra’s waarmee de cognitieve dissonantie wordt gesust: “Ik ben goed, want ik sta aan de kant van de onderdrukten.” Het is geen rationele keuze, het is een neurochemisch verdienmodel: dopamine voor wie juicht, oxytocine voor wie meeloopt.

De theaterrol van de demonstrant
Erving Goffman zou deze mars onmiddellijk hebben herkend als een sociale performance. Iedere deelnemer vervult een rol: de goedertieren moralist, de toegewijde activist, de geëngageerde burger. Sjaaltjes, vlaggen en leuzen zijn de kostuums en rekwisieten van dit toneelstuk. In Goffmans termen presenteert men zichzelf aan de wereld zoals men gezien wil worden: moreel zuiver, empathisch en onmisbaar. Het ironische is dat deze theatrale zelfpresentatie vaak belangrijker wordt dan de zaak zelf. De demonstrant speelt vrede, hij voelt zich deugdzaam, terwijl de daadwerkelijke realiteit van conflict en geweld hem grotendeels ontgaat. Het is moraliteit als drama, hypocrisie verpakt in symbolen en handgebaren.

En achter deze massa’s staan de organisatoren — de nieuwe priesters van de verontwaardiging. Zij begrijpen het spel. Ze weten hoe je sentiment omzet in macht. De woede van de massa is hun valuta; elke traan, elke leus is een investering in hun morele aandelenfonds. De moraal als marketingmodel: wie zich het meest beledigd toont, wint. Cialdini zou het niet beter hebben kunnen ontwerpen.

De fictie van mensenrechten en gelijkwaardigheid
En dan is er nog de fictie waar dit alles op rust: het geloof in universele mensenrechten, gelijkwaardigheid en andere morele sprookjes die in de geschiedenis nooit werkelijk bestaan hebben. Ze zijn mentale constructen, net zo bedacht als de paashaas of God, maar handiger in gebruik. Ze geven de illusie van beschaving, terwijl de biologische realiteit van macht, dominantie en territorium onveranderd regeert. Mensenrechten zijn het moraaljurkje waarmee de mens zijn dierlijke aard bedekt — dun, modieus en uiterst brandbaar. De gelijkwaardigheid waar men zich zo graag op beroept, is een conceptuele leugen die slechts standhoudt zolang men zich niet bedreigd voelt. Zodra de veiligheid wegvalt, breekt de hiërarchie onmiddellijk weer door.

Oorlog als natuurlijke staat
In de natuur is oorlog de constante en vrede de uitzondering. Elk organisme is gericht op expansie — van territorium, genen, invloed of ideeën. Wat wij ‘vrede’ noemen, is niet meer dan een tijdelijke schikking, een adempauze tussen twee aanvallen. Wie denkt dat het menselijke streven naar groei en vooruitgang iets anders is dan evolutionaire oorlogsvoering in pak en das, vergist zich. Economische expansie, religieuze zending, technologische dominantie — het zijn slechts beschaafde varianten van de oerdrift tot overheersing.

De bioloog Konrad Lorenz noemde agressie ooit een oerinstinct dat noodzakelijk is voor overleving. Zonder het vermogen om te vechten, sterft de soort uit. Dawkins zou daar later een scherpere formulering aan geven: genen vechten niet voor moraal, ze vechten om voort te bestaan. De mens mag zich dan tooien met woorden als beschaving, vrede en mensenrechten — hij blijft een competitief organisme dat zijn omgeving wil onderwerpen aan zijn wil. Zelfs onze altruïstische neigingen zijn verdedigingsmechanismen van het gen: slim verpakte strategieën om wederkerigheid en groepsstabiliteit te bevorderen.

Viktor Frankl, die in het concentratiekamp de ultieme vorm van georganiseerde ontmenselijking meemaakte, schreef dat de mens geen vrijheid nodig heeft zonder verantwoordelijkheid, en geen zin kan vinden zonder lijden. Zijn ‘wil tot betekenis’ is geen pleidooi voor moraliteit, maar voor zingeving te midden van de wreedheid van het bestaan. Nietzsche en Pinker bevestigen hetzelfde: lijden, conflict en competitie zijn inherent aan leven en maatschappij.

Slot: Nemesis
Zo wordt de stad een toneel van moreel theater. Het applaus is digitaal, de overtuiging optioneel. Wat resteert, is de illusie van betrokkenheid: men is erbij geweest, men heeft ‘iets gedaan’. De selfie wordt bewijs van deugd, niet van begrip.

En zo voltrekt Nemesis — de wraakgodin van de hybris — haar werk. De rechtvaardigen worden de nieuwe fanatici, de vredestichters de nieuwe brullers van haat. 

Want wie zichzelf te graag aan de goede kant ziet staan, staat vaak midden in het kwaad.


Literatuurlijst / verwijzingen

  • Frankl, V. E. (1946/2006). Man’s Search for Meaning. Beacon Press.
  • Lasch, C. (1979). The Culture of Narcissism. Norton.
  • Sartre, J.-P. (1943). L’Être et le Néant. Gallimard.
  • Bandura, A. (1999). Moral Disengagement in the Perpetration of Inhumanities. Personality and Social Psychology Review, 3(3), 193–209.
  • Haidt, J. (2012). The Righteous Mind: Why Good People Are Divided by Politics and Religion. Pantheon.
  • Cialdini, R. (2006). Influence: The Psychology of Persuasion. Harper Business.
  • Goffman, E. (1959). The Presentation of Self in Everyday Life. Doubleday.
  • Arendt, H. (1963). Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil. Viking Press.
  • Dawkins, R. (1976). The Selfish Gene. Oxford University Press.
  • Lorenz, K. (1963). Das sogenannte Böse: Zur Naturgeschichte der Aggression.
  • Pinker, S. (2011). The Better Angels of Our Nature. Viking.
  • Wilson, E. O. (1975). Sociobiology: The New Synthesis.
  • Harari, Y. N. (2014). Sapiens: A Brief History of Humankind.

Ook interessant voor jou!