“Waarom jouw gebreken waarschijnlijk ook niets betekenen (en dat is prima)”
Beste lezer,
Stel je voor: je zit gezellig tegenover de Dood te kletsen (hij heeft toch tijd zat), terwijl je hersenen zichzelf koortsachtig proberen te overtuigen dat die rampzalige vergadering van gisteren een diepere les bevat. Misschien was het wel een ‘universeel signaal’? Of een ‘kans om te groeien’? Of… gewoon een slechte dag.
In ‘De mythe van de betekenis‘ ontmantel ik met plezier de collectieve zelfhulp-hysterie die van elk falen een spirituele coming-of-age-film wil maken. Want laten we eerlijk zijn: soms is een fout gewoon een fout, en is ‘je innerlijke kind’ beter af zonder CEO-taken.
Waarom je dit wilt lezen?
- Omdat Sartre er waarschijnlijk een sigaret om zou uitdoven (met existentiëlere rook dan jouw burn-out).
- Omdat het bevrijdend is om te horen: niet alles is een metafoor. Soms is een gebroken been gewoon… pijnlijk.
- Omdat je na het lezen misschien eindelijk stopt met je slechte gewoontes te romantiseren als ‘authentieke imperfecties’. (Of niet. Geen druk hoor. Dit is ook maar een mailtje.)
Dus: laat die TED-talk even voor wat hij is, en omarm de absurditeit. Lees het stuk – bij voorkeur met een kop koffie en een gezond wantrouwen tegen elk levensadvies dat eindigt met ‘jouw waarheid’.
Met ironische groet,
Peter Koopman
08 apr. 2025
Tel.: 06 8135 8861
P.S. Als deze mail je niet aanstaat, kun je er altijd een diepere betekenis aan toekennen. Ik doe het niet.
———————————-
De mythe van de betekenis: waarom zelfs onze gebreken overschat worden
We leven in een wereld waarin zelfs falen een prestatie moet zijn. Waar gebreken geen ongemak mogen zijn, maar groeikansen, en trauma’s de brandstof zijn voor transformatie. In deze collectieve TED-talk-mentaliteit is zelfs onze ellende een kans op glorie. Maar wat als we die gebreken, net als onze kwaliteiten, gewoon overschatten? Wat als de betekenis die we eraan toekennen, niets meer is dan een rookgordijn tegen de ondragelijke banaliteit van het bestaan?
Ernest Becker zei het al: we zijn betekenisverslaafde primaten met doodsbesef. In The Denial of Death legt hij uit dat onze drang tot betekenisgeving voortkomt uit existentiële angst. Niet uit diepgang. We bouwen monumenten, starten bedrijven, schrijven poëzie of krijgen kinderen — allemaal om het feit te verbloemen dat we eindige, vervangbare dieren zijn. We romantiseren zelfs ons lijden, want dat geeft het tenminste nog iets van gewicht. Alsof je gebroken zijn een handtekening van authenticiteit is.
Enter de therapeutische cultuur. Daar waar elke imperfectie een diagnose krijgt, en elke diagnose een narratief. Je bent niet gewoon sociaal onhandig — je bent een neurodiverse krijger op een reis van zelfontdekking. Je bent niet faalangstig — je hebt last van een blokkade in je innerlijke kind. En als je dat innerlijke kind maar genoeg ruimte geeft, kan het alsnog CEO worden van je authentieke zelf. Het is Disneyland voor de beschadigde ziel, maar zonder pretparkvergunning.
We zijn betekeniszoekmachines in een betekenisloos universum. Dat is op zich geen probleem, ware het niet dat we steeds meer waarde hechten aan het verhaal dan aan de werkelijkheid. Een gebroken been is niet alleen een fysiek letsel, het is een metafoor voor je levenspad. Een burn-out is geen overbelasting, maar een wake-up call van het universum. We overschrijven onze defecten met symboliek, tot ze niet meer werkelijk defect zijn, maar semi-heilige tekens van onze unieke reis.
Maar wat als het gewoon stuk is? Wat als sommige gebreken geen poëtische waarde hebben? Wat als een fout gewoon een fout is, en geen dans van het lot? Het moderne zelfhulpdenken laat daar weinig ruimte voor. Het is een religie zonder god, maar met belofte. De belofte dat alles ergens goed voor is. Zelfs je ongeluk. Misschien vooral je ongeluk.
Sartre zou hierom lachen — of huilen. In L’Être et le Néant stelt hij dat betekenis niet bestaat buiten onze projectie ervan. Niets heeft zin tenzij we het erin leggen. En dat maakt ons zowel vrij als verantwoordelijk voor onze eigen illusies. De ironie is: hoe zinvoller we onze gebreken verklaren, hoe verder we afdrijven van de waarheid dat ze gewoon zijn wat ze zijn.
Misschien is het tijd voor een soberder antropologie. Een waarin we erkennen dat het leven vaak onlogisch, wreed en onpersoonlijk is. Dat onze gebreken soms domweg pech zijn, geen poëzie. En dat betekenis niet altijd gevonden hoeft te worden, maar gerust ook gemist mag worden. Misschien ligt daar de echte kracht: in het verdragen van betekenisloosheid zonder meteen een podcastserie te starten.
Zoals Montaigne al zei: “Filosofie is leren sterven.” Misschien is volwassenheid wel: leren falen zonder daar een Instagram-post van te maken.
Bronnen en inspiratie
- Ernest Becker (The Denial of Death)
- Jean-Paul Sartre (L’Être et le Néant)
- Michel de Montaigne (Essais)
- Alain Ehrenberg (La Fatigue d’être soi)
- Susan Sontag (Illness as Metaphor)