Voor wie denkt dat sport écht iets anders is dan maatschappij…
Beste lezer,
Heb je even? Nee? Dan moet je dit juist lezen.
Want als je dacht dat sport een vrolijke uitlaatklep is voor het dagelijkse leven, en de maatschappij een serieus bouwwerk van normen, waarden en vooruitgang, dan mag ik je – met alle liefde en een milde schop onder je denkvermogen – uitnodigen om dat idee onderuit te zien gaan.
In het pamflet “⚖️ De Mens als Speler: Over competitie, illusie en het toneel van de beschaving” fileer ik niet alleen sport als spiegel van maatschappelijke absurditeit, maar draai ik de lens om en laat ik zien hoe onze maatschappij niet veel meer is dan een slecht georganiseerde sportcompetitie. Mét scheidsrechters die zich god wanen, én regels die heilig zijn omdat niemand meer weet waarom ze ooit verzonnen zijn.
Het is een tekst die je niet ‘even’ leest, zoals je ook geen marathon ‘even’ loopt.
Maar wees gerust: dit is geen lichte kost – en dat is precies de bedoeling.
Voor wie wél durft te denken. Voor wie wil lachen én vloeken. Voor wie de wereld als spel durft te zien, inclusief het besef dat we er allemaal spelers in zijn zonder handleiding.
“De Mens als Speler”
Scrol door om te lezen – (of niet, blijf gerust geloven dat de penalty terecht was en de verkiezingen vrij.)
Laat je hersens zweten. Je bent het waard. Misschien.
Sportieve groet,
…… aldus Peter Koopman
(Zonder vlag. Maar met jerrycan.)
Peter Koopman (1951) Voormalig docent sportopleidingen (o.a. C.I.O.S.; N.S.F.; N.K.B.B.; N.B.B.F) & sportcoach (o.a. K-1; F-1), maar vooral: amateur-antropoloog van de menselijke illusie. Gespecialiseerd in de kruising tussen biologie, gedrag, macht, zelfbedrog en ons absurde verlangen naar validatie. Niet op zoek naar zelfhulplezers. Wel naar mensen die durven denken.
20 mei. 2025
Tel.: 06 8135 8861
“De Mens als Speler: Over competitie, illusie en het toneel van de beschaving”
I. HET GROTE SPEL
Of: waarom meedoen vaak dommer is dan buitenspel staan
Er komt een moment — meestal ergens tussen je dertigste en het eerste grijze haar — waarop je beseft dat je geen leven leidt, maar een spel speelt. Niet omdat je daarvoor hebt gekozen, maar omdat het hele systeem je al vroeg in een jersey hees, een nummer op je rug drukte, en je zonder warming-up het veld op stuurde.
De spelregels? Ongeschreven, veranderlijk, en blijkbaar voor iedereen vanzelfsprekend — behalve voor jou.
De maatschappij als spel. Het is een beeld dat zich met de elegantie van een schouderduw opdringt aan elke geest die niet tevreden is met de rol van brave middenvelder in het team van de normaliteit. Wie oplet, ziet het overal: het scoreboard van LinkedIn, de scheidsrechters van de belastingdienst, het applaus van het publiek als je carrière maakt — en het fluitconcert als je uitvalt met een burn-out.
Maar bovenal: het idee dat er gewonnen moet worden, zonder dat iemand precies weet wat die overwinning eigenlijk is. Een huis met een overwaarde? Een relatie met status? Een zolder vol diploma’s? Of gewoon geen rode kaarten?
Laat me cynisch zijn — omdat de situatie dat vereist. Het spel dat we ‘maatschappij’ noemen is niet bedoeld om begrepen te worden. Het is ontworpen om gespeeld te worden. En bij voorkeur gedachteloos. Zoals Johan Huizinga al vaststelde in Homo Ludens (1938): “Het spel is ouder dan de cultuur.”
Wat hij er niet bij zei: spel wordt pas echt gevaarlijk wanneer niemand meer weet dat het spel is.
En dus rennen we. Achter carrières aan, diploma’s, likes, partners, pensionrechten. We spelen met overtuiging, tegen beter weten in. Alsof winnen ons iets zal brengen wat ons bestaan overstijgt. Maar net als in een voetbalwedstrijd is het eindsignaal een anticlimax: wat rest is zweet, vermoeidheid, en een publiek dat alweer naar de volgende wedstrijd kijkt.
Het wrange is: wie weigert mee te spelen, wordt niet geprezen als rebel, maar verdacht gemaakt als dissident. Wie zich onttrekt aan het spel, onttrekt zich aan het sociale contract. En dat maakt mensen zenuwachtig. Want als je het spel niet speelt, bevestig je impliciet dat het spel optioneel is. En niets is zo bedreigend als de mogelijkheid dat je hele levenswerk – je CV, je hypotheek, je LinkedIn-cursussen over leiderschap – op drijfzand is gebouwd.
“Een mens die zich niet aan de regels houdt, is geen dreiging voor de orde.
Een mens die toont dat de regels onzin zijn, wél.”
Het is tijd dat we de witte lijnen op het veld opnieuw bekijken. Niet om ze te respecteren, maar om te begrijpen wie ze daar getrokken heeft — en waarom wij als gekooide honden er braaf binnen blijven rennen.
In dit pamflet nemen we de spelregels onder de loep. Niet om betere spelers te worden, maar om te begrijpen waarom het spel ons tot speler maakt. Want wie het spel begrijpt, hoeft het niet meer mee te spelen.
II. REGELS ZONDER REDEN
Of: waarom niemand je kan uitleggen waarom iets ‘nu eenmaal zo hoort’
Iedere sport begint met regels. De meeste zijn arbitrair, historisch gegroeid, op een regenachtige dinsdagmiddag bedacht door mannen met snorren en te veel vrije tijd. Waarom is een voetbalveld 105 meter lang en geen 108? Waarom mag je in judo iemands kraag grijpen maar niet zijn pink? Waarom duurt een potje tennis zo absurd lang?
Omdat dat nu eenmaal zo hoort.
Deze vier woorden zijn het fundament van alle maatschappelijke ordening. Ze klinken onschuldig, maar zijn verraderlijker dan een vernietigende sliding in de zestien. Het is het antwoord dat moeders geven aan peuters, bazen aan werknemers, rechters aan veroordeelden. De kracht van deze formulering zit ’m in haar weigering tot uitleg: het is een stopteken voor het denken.
Zodra je iets “nu eenmaal zo” noemt, hoef je het niet meer te beargumenteren.
Maar wie bepaalt dan wat hoort? En belangrijker: hoe komt het dat wij — rationele wezens met hersenmassa’s groter dan die van een hamster — deze ficties klakkeloos internaliseren?
Het antwoord is pijnlijk eenvoudig: omdat het werkt. Niet in de zin van morele juistheid of logica, maar in de zin van sociale lijm. Regels houden de kudde bijeen. En kuddes zijn veilig. Tot ze over de klif donderen.
De maatschappij, net als sport, is een ritueel met zelfgeknutselde reglementen. Het verschil is dat we bij sport meestal nog weten dat het om een spel gaat. We doen alsof het belangrijk is — en zodra het fluitsignaal klinkt, pakken we een biertje.
In de maatschappij zijn we die afstand kwijtgeraakt. We zijn onze eigen scheidsrechter gaan geloven.
Neem het arbeidsleven. Waarom werken we vijf dagen van acht uur, terwijl onderzoek (Perlow & Porter, 2009; OECD-rapporten) keer op keer aantoont dat vier dagen efficiënter zijn? Waarom moeten sollicitaties nog steeds via brieven vol holle frasen en verplicht opgewekte motivatie?
Waarom krijgt iemand die exact om 17:01 de werkvloer verlaat een stempel van ‘niet toegewijd’, terwijl zijn collega die om 18:00 nog zit te Facebooken de held van de dag is?
Omdat het zo hoort. Omdat het zo was. Omdat niemand zich afvraagt waarom.
“De mens is een dier dat regels maakt, vergeet waarom hij ze maakte, en ze vervolgens als heilig beschouwt.”
— Vrij naar Nietzsche, had hij het willen zeggen
En dus creëren we systemen vol intern inconsistente voorschriften die slechts blijven bestaan omdat iedereen doet alsof ze logisch zijn. Zoals het rookverbod op perrons in de openlucht. Of dat je op school wél wiskunde maar niets over belastingen of beïnvloeding hoeft te leren. Of dat we huilen bij een overleden koningin of artiest, maar niet bij een verdrinkende bootvluchteling.
Regels zijn selectief, willekeurig, en vooral: besmettelijk. Wie één onzinnige norm accepteert, wordt ontvankelijk voor de volgende. Tot je op een dag iemand serieus hoort zeggen: “Je moet minimaal drie keer per jaar op vakantie, anders ben je niet gelukkig.” En niemand lacht.
De regels zijn niet het probleem. Het geloof in hun onvermijdelijkheid wél.
Want regels zijn maaksel. Constructies. Ze zijn, net als sport, ontstaan uit collectieve fictie. We hebben de lijn getrokken, het doel geplaatst, de straf bepaald. En tóch kijkt men je verbaast aan als je zegt: “Wat als we het veld eens anders indelen?”
Dan ben je geen denker, maar een verstoorder. Dan krijg je geel. Of rood.
Of erger: sociale uitsluiting.
Het doet denken aan Goffman’s dramaturgische metaforiek: wie van het script afwijkt, verstoort de voorstelling. En een publiek dat zich geïdentificeerd heeft met het stuk, haat acteurs die uit hun rol vallen.
Maar laat ons precies dát doen. Uit de rol vallen. Niet omdat het lollig is, maar omdat het noodzakelijk is.
Zolang regels niet herleid kunnen worden tot iets anders dan historische gewoonte of sociaal ongemak, moeten we ze niet buigen, maar breken.
Niet omdat anarchie beter is, maar omdat bewust spel gezonder is dan onbewuste onderwerping.
III. SPELERS, SCHEIDS EN TOESCHOUWERS
Of: hoe we allemaal meedoen aan een toneelstuk dat we stiekem verachten
Stel je een voetbalveld voor. Twee teams, een scheidsrechter, wat lijnrechters, een paar duizend schreeuwende toeschouwers en een VAR in een hok. Iedereen weet wat zijn rol is. En belangrijker: niemand twijfelt eraan dat dit ‘de bedoeling’ is.
Welkom in de maatschappij.
Want die rollen, die zijn niet toevallig. Ze zijn projecties van de samenleving zelf. En precies dát maakt sport zo’n verdomd helder vergrootglas: het laat zien hoe wij functioneren in systemen waarvan we doen alsof ze vanzelfsprekend zijn.
DE SPELER
De burger. De deelnemer. De brave consument, werknemer, kiezer, vader, moeder of buurvrouw. Degene die “zijn steentje bijdraagt”, en daar vooral niet te veel vragen bij stelt. Hij kent de regels, weet dat het spel doorgaat of hij nu zin heeft of niet, en zoekt naar optimalisatie binnen de lijntjes.
De moderne speler is de werknemer die in een meeting met open ogen slaapt. Die efficiëntie-trainingen volgt en daarna alsnog vergadert over het vergaderschema. Die na 17:00 “lekker zichzelf” mag zijn, maar wel binnen de marges van het acceptabele.
Zijn taak? Functioneren. Presteren. Zich niet afvragen of het spel zélf zinvol is, maar vooral: meedoen.
En als hij dat goed doet, mag hij misschien — heel misschien — ooit wisselen van veldhelft of positie.
DE SCHEIDS
De autoriteit. De functionaris. De manager, de agent, de schooldirecteur, de algoritmische gatekeeper van je LinkedIn-post. Niet per se de slimste in het veld, maar wel degene met het fluitje.
Zijn kracht ligt niet in kennis, maar in erkenning. Hij is scheids omdat we dat met z’n allen besloten hebben. En als je dat betwist, lig je eruit. Niet omdat je ongelijk hebt, maar omdat je het spel verpest.
De maatschappij zit vol met deze functionarissen. Vaak goedbedoelend, soms kwaadaardig, meestal gewoon volgzaam aan het systeem boven hen. Want boven iedere scheids staat een andere scheids. Tot je bij de VAR komt — een vage verzameling van “beleid”, “protocollen” en “algoritmen” waar niemand meer invloed op heeft maar die alles bepaalt.
En als dat nog niet cynisch genoeg klinkt: zelfs de scheids wordt beoordeeld. Door het publiek. Door de commentator. Door sociale media. Zijn gezag is een façade. Een man in een pak, gevangen in zijn eigen illusie van controle.
DE TOESCHOUWER
Het publiek. De massa. De burger die niet speelt, niet fluit, maar kijkt. Oordeelt. Roept. Boos is. Enthousiast is. Kort gezegd: reageert, maar zelden handelt.
Toeschouwers maken het spel mogelijk, maar ook ridicuul. Want ze zijn verslaafd aan spektakel, maar weigeren verantwoordelijkheid. Ze eisen actie, maar niet van zichzelf.
De samenleving is vergeven van toeschouwers. Scrollend, likend, delend, protesterend — op veilige afstand. In tribunestijl. Met zonnebril op en een biertje in de hand.
Ze willen verandering, zolang het geen moeite kost.
Ze willen gerechtigheid, zolang het geen nuance vraagt.
Ze willen helden en schurken, geen grijze zones.
En als het spel ze niet bevalt? Dan kopen ze een nieuw shirt. Of een andere club. Of een andere politieke partij met exact dezelfde regels.
De tragiek?
Niemand weet nog wie het spel bedacht heeft. We doen maar.
De speler zwoegt, de scheids fluit, de toeschouwer scandeert.
En allen vergeten: het veld is door mensen getekend. De doelen verplaatsbaar. De regels herschrijfbaar.
Maar we zitten vast in een collectieve hallucinatie.
En wie wakker wordt, krijgt geen applaus, maar fluitconcerten.
Want waarheid is geen entertainment.
IV. DE SPELER: GLADIATOR VAN HET VOLK, GIJZELAAR VAN DE VERWACHTING
De sporter is het vlaggenschip van de illusie. Het glanzende lichaam in HD, de atleet als ultieme expressie van wilskracht, discipline, opoffering en… tja, leegte. Want als je de spiermassa en sloganachtige interviews even wegdenkt, blijft vooral dit over: een door het systeem uitgeperst lijf dat zijn menselijkheid heeft ingeleverd voor roem, ritme en ritueel.
Energie als ritueel verspild kapitaal
We moeten het eens hebben over energieverspilling als levensdoel. Wat is sport anders dan het herhaald uitvoeren van zinloze bewegingen binnen afgesproken lijnen, met regels die nergens op slaan, beoordeeld door mensen in zwart-wit, geconsumeerd door een massa die in dezelfde stoelen zit waarin hun vet zich jaar na jaar ophoopt?
De sporter verbrandt energie zonder functie. Geen voedsel wordt geoogst, geen ziekte bestreden, geen overstroming gekeerd. Alleen maar rennen, springen, duwen en trekken. In een wereld waarin energiebesparing heilig is, staat de topsport model voor maximale verspilling verpakt als deugd.
“Ik heb alles gegeven,” zegt de sporter na afloop.
Maar aan wie?
Hij leeft op shakes, supplementschema’s en slaapmanagement-apps, maar heeft nauwelijks autonomie over zijn eigen denken. De fysieke vrijheid maskeert het mentale knechtschap.
De sporter als burger-model
Hij symboliseert precies wat de burger geleerd heeft te zijn: gehoorzaam, prestatiegericht, competitief, gedreven door externe waardering. Zelfverloochening wordt gezien als deugd. Alles is geofferd op het altaar van “doelen stellen”.
De sporter is dus niet de uitzondering, maar de perfecte burger: geconditioneerd, volgzaam, op effectiviteit getraind en tegelijk totaal vervangbaar. Wanneer hij versleten is, staat de volgende al klaar — jonger, sterker, goedkoper. Zijn prestaties zijn tijdelijk, zijn identiteit uitwisselbaar, zijn lichaam publiek bezit.
De atleet als brandstof voor een illusie van zingeving.
Hij speelt een spel, maar het spel speelt hem harder terug.
Heldendom op krediet
De sporter moet een verhaal worden. Hij mag twijfelen — maar kort. Breken — maar onder toezicht. Terugkomen — altijd. De narratief is belangrijker dan de mens. En dat weet hij. Zijn status is afhankelijk van zijn deelname aan het ritueel, niet van wie hij is.
Zodra hij zich uitspreekt, autonoom handelt of weigert, is hij een ‘moeilijk geval’. Een risico voor het merk. Wat rest is een pantomime van oprechtheid, een oefening in mediavaardigheid, met een coach die hem traint in taalgebruik naast het veld.
De sporter is vrij… binnen een kooi van verwachtingen.
V. DE PERS: VAN WAAKHOND TOT ZELFVERLIEFDE PAPEGAAI
De sportjournalistiek — eens de waakhond van integriteit, nu een schnabbelende cheerleader op Nike-sokken. De illusie dat journalistiek objectief is, leeft hardnekkig voort. Maar niets in deze sector is waardevrij. Alles wordt gekaderd, geduid, geëxploiteerd. En de sportpers? Die speelt het spel mee. Niet als cynicus, maar als gelovige.
De waan van belangrijkheid
Sportjournalisten geloven dat ze het spel uitleggen. In werkelijkheid verpakken ze een spektakel als betekenis. De verslaggever is geen verteller van feiten, maar een bewerker van beleving. Zijn zinnen zijn geformatteerde opwinding. Zijn analyses zijn morele sprookjes. Zijn roeping? Niet de waarheid, maar de clickrate.
“Wij brengen het verhaal,” zeggen ze.
Maar het verhaal wordt bepaald door wie betaalt.
Exposure en egotripperij
Met de opkomst van social media is de sportjournalist veranderd van schrijver naar merk. Ze willen niet alleen verslaan, maar gezien worden: in de perskamer, op het veld, aan de desk, bij de talkshow. Ze worden zelf nieuwsobjecten, groter dan het onderwerp waarover ze berichten.
De journalist is belangrijker geworden dan het nieuws dat hij brengt.
Dit leidt tot een gevaarlijke inversie: nieuwswaarde is geen functie van impact meer, maar van esthetiek, emotie en herhaalbaarheid. De sport is het podium, de journalist de ster in bijrol. Ze leunen tegen het decor dat ze zogenaamd onderzoeken.
Moralisme in plaats van analyse
Een andere zonde: de moraalporno van sportverslaggeving. Sportjournalistiek is vol van symbolische overinterpretatie: alles wordt vertaald naar lesjes over moed, opstaan, vechten, geloven, helen. Maar de werkelijke systemen achter het spel — geldstromen, machtsnetwerken, politieke deals — worden zorgvuldig ontweken.
Kritiek op FIFA? Mag best.
Maar als het je je perskaart voor het WK kost, zwijg je. Voor de goede zaak.
De sportpers repliceert precies datgene wat ze denkt te beschrijven: een door regels gevangen spektakel waarin afwijking wordt gestraft en herhaling beloond.
Tussenconclusie
Waar de sporter een lichamelijk uitgevoerde mythe is, is de sportjournalist de propagandist van het spel. Beiden leven in dienst van een illusie. De één rent zich kapot, de ander schrijft zich schor. Maar beiden houden ze het systeem in stand:
- De sporter als geloofwaardige belichaming van de maakbare mens.
- De pers als poortwachter van de betekenis, maar blind voor de leegte die ze verkoopt.
Samen zijn ze de priesters van de sporttempel.
VI. HET SCOREBORD BEPAALT DE MORAAL
Waarom de samenleving liever wint dan begrijpt
Er is een wijsheid uit de sportwereld die stiekem overal geldt:
“Het staat 3-1, dus hou je bek.”
Het is de ultieme dooddoener. De bijl aan de wortel van nuance. De mentale kettingzaag die inhoud vermorzelt: wie wint, heeft gelijk. Punt.
En dát idee — dat winnen per definitie een morele superioriteit impliceert — is geen sportgrapje. Het is het fundament van ons maatschappelijk toneel. De illusie dat succes objectief is, zichtbaar, meetbaar. Je hoeft alleen maar naar het scorebord te wijzen om jezelf moreel te redden. Of dat nu gaat om diploma’s, likes, geld, status, stemmen of spiermassa.
Welkom in de KPI-kerk. (Key Performance Indicators)
DE HEILIGE STATISTIEK
De samenleving aanbidt cijfers. Alles moet meetbaar zijn. Want wat je kunt meten, kun je controleren, vergelijken, rangschikken, belonen, bekritiseren — en bovenal: verantwoorden.
Bedrijven hebben targets, scholen hebben CITO-scores, mensen hebben BMI’s en stappentellers, overheden hebben dashboards.
En sport? Die had het al eeuwen eerder door: wie geen punten scoort, telt niet mee. Zelfs schoonheid in het spel is ondergeschikt aan het resultaat. Cruijff had misschien nog gelijk met “je moet altijd zorgen dat je een doelpunt meer scoort dan de tegenstander”, maar zelfs hij werd afgerekend als dat niet lukte. Want romantiek zonder resultaat is gewoon verlies met mooie woorden.
MAATSCHAPPELIJKE RANGORDES: DE KAMPIOENSPOULE
We hebben van de samenleving een competitie gemaakt. En ja, er zijn divisies.
De eliteklasse van CEO’s, mediadarlingen, politici en BN’ers.
De middenmoot van hardwerkende tweeverdieners met Netflix-abonnement.
En de degradatiezone van minimumloners, arbeidsongeschikten, werkzoekenden, vluchtelingen, gelukzoekers, en mensen zonder LinkedIn-profiel.
De regels zijn niet eerlijk, maar wel algemeen geaccepteerd. Want iedereen heeft technisch gezien een kans.
Dat je geboorte, genen, netwerk, postcode, seksuele voorkeur, huidskleur, of gezondheid daarin een stiekeme rol spelen? Ach, dat past niet in het Excel-bestand.
Wie niet scoort, had “beter zijn best moeten doen”.
En net als in de sport geldt: wie bovenaan staat, wordt gevierd, beschermd, vergeven. Zelfs als hij vals speelt.
Doping? Kom je mee weg als je records breekt.
Belastingontduiking? “Creatieve fiscaliteit.”
Politieke leugens? “Strategische communicatie.”
DE WINNAAR ALS HELD
We leven in een wereld waar de winnaar altijd een verhaal krijgt.
Niet per se de waarheid. Een verhaal.
Steve Jobs? Visionair genie. (Tiran, egomaan, patentreus met sociaal-emotionele dwerggroei.)
Lance Armstrong? Comeback kid. (Farmaceutisch kunstwerk op wielen.)
Elon Musk? Innovatiegod. (Of een kind in een raket met te veel geld en te weinig zelfcorrectie.)
We romantiseren succes, want dat houdt ons eigen sprookje in stand.
Als hij het kan, kan ik het ook.
Hard werken loont.
De aanhouder wint.
Het zijn geen waarheden. Het zijn marketingzinnen met de halve waarheid als grootste gevaar.
VERLIEZEN = FALEN
En dan is er de keerzijde. De verliezer. In sport: die hoor je niet.
In de maatschappij: die wil je niet zijn.
Ziek? Eigen schuld.
Werkloos? Had je iets nuttigs moeten leren.
Depressief? Doe wat aan zelfontwikkeling.
Armoede? Budgetteren man!
Alles wordt herleid tot persoonlijke verantwoordelijkheid in een systeem dat structureel ongelijkheid organiseert.
Zoals in de sport: als je in de vierde klasse speelt met gaten in je schoenen, ga je de Champions League niet halen.
Maar de commentator zal zeggen dat je “niet genoeg wilde”.
De krankzinnigheid?
De maatschappij heeft sport nageaapt in haar meest primitieve vorm: winnen is alles.
Maar in sport is er nog rust. Een winterstop. Een pauze. Een eindfluitsignaal.
In het leven? De competitie stopt nooit. De ranglijst wordt elke seconde bijgewerkt.
En als je niet scoort, dan besta je niet. Of erger: dan ben je ‘niet relevant’.
VII. DE MYTHE VAN DE VRIJE WIL EN HET VRIJE SPEL
Waarom niemand echt speelt, maar iedereen doet alsof
In de sport heet het “vrij spel”.
De bal is in het spel. De spelers zijn vrij om te bewegen, keuzes te maken, creatief te zijn.
Maar binnen lijnen. Binnen regels. Binnen een format.
Vrijheid, zo blijkt, is in de sport een genummerd keuzemenu in een keurig afgezet veld.
En zo is het ook in de maatschappij.
DE KOOI MET DE OPEN DEUR
We houden van het idee dat we vrije mensen zijn.
We kunnen stemmen, solliciteren, shoppen, seksen, studeren en scrollen naar hartelust.
Maar die zogenaamde vrijheid is beperkt tot de kaders van het systeem dat de keuzes definieert.
Je bent vrij om te kiezen… tussen opties die je niet zelf hebt bedacht, niet zelf hebt gemaakt, en die jou vooral laten denken dat je kiest.
Net als de sporter die vrij is om een voorzet te geven of te schieten.
Niet om een ander veld te kiezen. Of te zeggen: “ik speel dit spel niet meer.”
Want dan verlaat je het systeem. En buiten het systeem is er… niks. Alleen stilte. En stilte is in deze wereld het ultieme falen.
DE COACH IN HET HOOFD
Wat de maatschappij overneemt van sport is niet alleen de structuur, maar ook de internalisering van discipline.
Zoals Foucault allang uitlegde: de grootste macht is niet de externe controle, maar de interne zelfpolitie.
We denken vrij te zijn, maar zijn geprogrammeerd om het spel mee te spelen. Om de regels niet te bevragen, maar onszelf.
In sport zie je dat letterlijk: spelers die zichzelf vervloeken, pushen, herprogrammeren.
De coach hoeft nauwelijks meer iets te zeggen; de speler is z’n eigen tuchtmeester geworden.
Dat is de natte droom van elk regime: burgers die zichzelf corrigeren zonder dat er een wapenstok aan te pas komt.
HET “VRIJE” KEUZEMENU
De samenleving presenteert zich als een buffet.
“Wil je carrière of gezin? Zingeving of geld? Hoogopgeleid of praktisch ingesteld? Man of vrouw? Vegetariër of carnivoor? Een iPhone of een burn-out?”
Het lijkt vrijheid. Maar het is gefabriceerde keuze.
Zoals in de sport: elk team heeft een shirt, een sponsor, een anthem, een identiteit.
Maar ze zijn allemaal ondergeschikt aan hetzelfde systeem.
Vrijheid binnen het speelveld — zolang je speelt.
Buiten het speelveld? Ben je een buitenstaander, een loser, een randgeval.
Probeer maar eens te zeggen: “Ik doe niet mee.”
Je wordt niet gevierd als vrijdenker, maar gediagnosticeerd als afwijking.
Net zoals een sporter die midden in de wedstrijd het veld uitloopt niet als verlicht wordt gezien, maar als gestoord.
DE HEILIGVERKLAARDE SPELREGELS
En daar zit ‘m de crux: het zijn geen natuurwetten.
De regels zijn gemaakt. Door mensen.
In sport letterlijk op een moment: de handbalregel, de buitenspelregel, de doellijntechnologie.
En ze veranderen. Regelmatig.
Maar in de maatschappij doen we alsof onze spelregels eeuwig zijn:
Kapitalisme, meritocratie, romantische liefde, monogamie, 40-urige werkweek, pensioenleeftijd, onderwijsstructuur, economische groei, nationalisme.
Alsof het geprogrammeerde wetten van het universum zijn, niet historische afspraken vol belangen.
De krankzinnigheid?
We geloven erin. Heilig. Alsof ze uit de lucht kwamen vallen.
Net als supporters die fluiten als een VAR-beslissing tegen hun team gaat, maar juichen als het meezit.
Conclusie?
Er is geen vrij spel.
Er is een strak geregisseerde choreografie die zich vermomt als improvisatie.
De vrije wil is in dit systeem als een penalty nemen met een blinddoek op, in een stadion dat jouw fout als karakterfout zal etiketteren.
De keuze die je echt hebt? Meespelen. Of verdwijnen in stilte.
IIX. DE TRIBUNE
Publiek, propaganda en de kunst van zelfbedrog
De speler denkt dat hij de held is.
De commentator denkt dat hij het verhaal maakt.
Maar de ware kern van het spektakel zit… op de tribune.
Hier zit de massa.
Te juichen. Te schreeuwen. Te huilen.
Te doen alsof ze meedoen.
Maar ze doen niets.
Ze zijn het decor. De geluidsband. Het morele excuus.
HET PUBLIEK ALS SCHADUWMACHT
Het publiek is een collectieve waanvoorstelling.
Het doet alsof het invloed heeft: klappen, boe roepen, borden omhoog.
Maar uiteindelijk is het net zo stuurloos als de speler. Alleen passiever.
De kracht van de massa zit niet in haar handelen, maar in haar aanwezigheid.
Net als in de maatschappij.
De democratie roept: “de macht van het volk!”
Maar het volk is toeschouwer geworden van zijn eigen lot.
Meestal murw. Soms bozig.
Maar zelden handelend. En als het al handelt, dan binnen de gebaande lijnen: stemmen, liken, marcheren in afgezette vakken.
Wat is de tribune anders dan het stemhokje van de sport?
Je mag schreeuwen, klappen, een bord omhooghouden met “WIJ WILLEN WINNEN” —
maar je mag niet op het veld.
Niet rennen. Niet de regels herschrijven.
De tribune is vrijheid zonder macht. Participatie zonder gevolg.
DE EMOTIONELE VALSEMUNTERIJ
De sport voedt zich met drama.
Triomf, tragedie, wraak, verlossing, comeback.
Net een soap — maar met zweet.
En het publiek slikt het als heroïek.
Alsof de speler zijn kruisiging ondergaat voor hen.
De geseling van de sprinter, de tranen van de keeper — het is catharsis op bestelling.
De massa krijgt zijn fix.
“Wij hebben gewonnen!” roept men dan.
Hoewel zij niets gedaan hebben behalve chips eten en het meubilair molesteren.
Hier is het volk precies wat de macht wil:
Betrokken, maar machteloos.
Geëmotioneerd, maar afgeleid.
Aangemoedigd om te voelen, maar ontmoedigd om te denken.
Want denken leidt tot twijfel.
En twijfel is slecht voor de merchandise verkoop.
DE MEDIA ALS KAMERKOOR VAN DE KONSEQUENTIELOOSHEID
Waar sport het decor biedt en het publiek het koor vormt, zijn de media de evangelisten van het spektakel.
Ze leggen de narratieven vast. Ze framen de winnaars en herschrijven de geschiedenis in real time.
Ze bepalen wat je moet voelen.
Ze zetten de spot op de underdog — totdat hij wint, en dan heet hij ineens “arrogant”.
Ze maken van spelers brands. Van coaches goeroes. En van verlies: een les.
Altijd een les.
Net als in de maatschappij.
Waar oorlogen “vredesmissies” zijn.
Waar sociale afbraak “hervorming” heet.
Waar economische roof “marktwerking” wordt genoemd.
De media applaudisseren bij elke aftrap.
Bij elk budget dat sneuvelt.
Bij elk besluit dat de elite redt en de rest de tribune opstuurt met een vaantje in de hand.
DE STADIONS VAN DE GEEST
Het stadion is een tempel.
Niet van spel, maar van gehoorzaamheid.
Regels, zitplaatsen, toegangspoortjes, abonnementen, stewards, camera’s, verbodsborden.
Je mag juichen.
Maar niet te lang.
Niet te wild.
En zeker niet op het veld.
Zoals in de samenleving.
Je mag klagen.
Maar alleen op forums.
Je mag protesteren.
Maar alleen in het vak met hekken eromheen.
De mens als toeschouwer van zijn eigen onderwerping.
Conclusie?
De tribune is geen plek van vrijheid, maar van gefabriceerde collectiviteit.
Het is het gezicht van de massa die zichzelf amuseert terwijl de macht het spel speelt.
Het juicht zichzelf de afgrond in, gekleed in de kleuren van een team dat niets voor haar doet, behalve haar aandacht monetariseren.
Sport leert ons niet over strijd.
Het leert ons over gehoorzaamheid, theater, en hoe je mensen laat denken dat ze vrij zijn terwijl ze applaudisseren voor hun eigen ketenen.
IX. DE TRAINER ALS SYSTEMISCHE GOEROE
Van veldmaarschalk tot psychologische escapist
De trainer.
Niet zomaar een mens.
Maar een mystieke kruising tussen een strateeg, psycholoog, vaderfiguur, sjamaan en PR-deskundige.
Met één doel: de illusie van controle te bewaren.
“We moeten het moment pakken.”
“We hebben vertrouwen in het proces.”
“De jongens hebben alles gegeven.”
Zinnen die niets betekenen. Maar goed klinken.
Trainers spreken zoals politici: veel woorden, weinig waarheid.
Ze zijn de spindoctors van de kleedkamer.
Geen leiders, maar frontfiguren van een systeem dat vooral niet wil veranderen.
DE TRAINER ALS THEATERPOORT
De coach is niet de beslisser, maar het gezicht van de beslissingen.
Hij lijkt de leider — maar werkt binnen een raamwerk van belangen, geldstromen, bestuurslagen, sponsors, data-analyses, mediateams en technische commissies.
Zijn vrijheid? Die van een kapitein op een cruiseschip vol aandeelhouders.
En toch…
Men ziet hem als de man met visie.
Alsof hij met zijn blik over het veld de goddelijke harmonie van lijnen en ruimtes kan lezen.
Wat de priester was voor het middeleeuwse dorp,
is de trainer voor het sportpubliek:
de tolk van een hogere orde die niemand begrijpt,
maar waar we blind op vertrouwen.
DE COACH ALS EMOTIONELE SLAGER
De trainer heeft ook een rol als afleider.
Verliezen we? Dan is hij het probleem.
Gaat het goed? Dan is hij de Messias.
Nooit het systeem.
Nooit het feit dat het spel gespeeld wordt met een belachelijke overschatting van “mentaliteit” en “beleving” terwijl het gros van het succes voortkomt uit infrastructuur, budget en genetische loterij.
De trainer is het ventiel van de volkswoede.
Men schreeuwt liever “Trainer OUT!” dan “Kapitalisme kapot!”
Dat voelt veiliger. En heeft merchandise.
LEIDERSCHAP ALS COSMETICA
Leiderschap in sport is vaak pseudo-authentiek.
Het gaat om het narratief, niet om de inhoud.
De inspirerende speech.
De symbolische opstelling.
De theatrale time-out.
Maar achter het gordijn?
Excel-tabellen. Sponsorrechten.
Het beleid van de directie.
De data die zeggen wie fit is, wie snel herstelt, wie genoeg X g/km rent.
De trainer moet tegenwoordig alles zijn:
- Tactisch genie
- Emotioneel coach
- Mediafluisteraar
- Politieke kameleon
- Oorlogsmetafoorgebruiker
Maar nergens wordt gevraagd of hij… werkelijk iets kan veranderen.
DE COACH ALS AANPASSINGSMACHINE
Echte visie is gevaarlijk.
Die wringt met de belangen.
Met de regels.
Met het ritme van de prestatiemachine.
Dus wat doet de coach?
Hij optimaliseert binnen de parameters.
Hij houdt zich aan de data.
Hij vermijdt risico.
Hij traint vooral in gedrag.
Coachen is gedragsmanipulatie geworden.
Niet van het spel, maar van de mens in het spel.
Net als in de maatschappij.
De CEO-coach. De teamleider met KPI’s.
Ze coachen geen mensen, maar processen.
Ze geven richting aan conformisme.
Niet aan creativiteit.
Conclusie?
De trainer is geen leider.
Hij is een zender van geruststellende onzin.
Een veiligheidsklep.
Een rituele figuur die net doet alsof er een plan is —
om het systeem draaiende te houden.
Hij belooft betekenis in een betekenisloos decor.
Hij spreekt hoop in een hopeloze herhaling van zetten.
En het publiek gelooft hem,
omdat het alternatief — dat er géén plan is — ondraaglijk is.
Zoals in de maatschappij.
Waar we liever geloven in leiderschap dan accepteren dat we een richtingloos systeem zijn dat zichzelf voedt met hoop en façade.
X. DE SCHEIDSRECHTER ALS ILLUSIE VANRECHTVAARDIGHEID
De man in het zwart als symbool van moreel wensdenken
Ah, de scheidsrechter.
De wandelende paradox.
Zonder hem geen spel.
Met hem nooit een eerlijk spel.
Hij is geen deelnemer, geen speler, geen coach — maar toezichthouder.
Een functionaris.
Een symbolisch figuur die doet alsof objectiviteit bestaat.
Alsof de regels heilig zijn.
Alsof iedereen dezelfde kansen krijgt, zolang je maar binnen de lijntjes kleurt.
Spoiler: dat krijg je niet.
Nooit gehad ook.
En nee, VAR verandert daar geen zak aan.
DE SCHEIDS ALS MORELE GELOOFSARTIKEL
Scheidsrechters zijn priesters van een seculier geloof: de regel is rechtvaardig.
Ze hanteren wetten als dogma’s.
Zonder context. Zonder nuance. Zonder empathie.
Alsof een handsbal in minuut 5 en eentje in minuut 89 hetzelfde zijn.
Alsof intentie meetbaar is.
Alsof de wereld binair is: fout of goed.
De maatschappij doet precies hetzelfde.
Regels boven mensen.
Systeem boven gevoel.
Formulieren boven fatsoen.
En als je faalt, dan ligt dat aan jou.
Niet aan de krankzinnige wirwar van tegenstrijdige normen die niemand begrijpt.
DE SCHEIDS ALS SOCIALE BOKSBAL
Iedereen haat de scheids.
Zelfs als hij gelijk heeft.
Waarom?
Omdat hij ons confronteert met de grenzen van ons speelveld.
Met het feit dat vrijheid altijd voorwaardelijk is.
Dat je alleen ‘vrij’ bent binnen het raster van opgelegde beperkingen.
Hij is de boodschapper van teleurstelling.
De drager van de fluit die zegt: “Stop maar. Je bent te ver gegaan.”
En niemand — maar dan ook niemand — wil dat horen.
Niet op het veld. Niet in het leven.
DE SCHEIDS ALS ONMENSELIJK IDEAAL
Van de scheids wordt verwacht dat hij foutloos is.
Terwijl hij mens is.
Maar dan wel één zonder emoties, voorkeuren of beperkingen.
In wezen verwachten we van hem:
- De objectiviteit van een algoritme
- De morele zuiverheid van een heilige
- De snelheid van een sprinter
- En de onzichtbaarheid van een ninja
En als hij één fout maakt?
Dan is hij de duivel in persoon.
Zoals we ook in de samenleving mensen tot monsters verklaren zodra ze afwijken van het protocol.
Alsof afwijking per definitie fout is.
VAR = VERANTWOORDELIJKHEID AFSCHUIVEN
De Video Assistant Referee.
Een prachtige term voor het moderniseren van wantrouwen.
We zeggen dat het ‘eerlijker’ is geworden.
Maar wat we bedoelen is: we willen iemand anders de schuld geven.
De scheids is niet meer de autoriteit,
maar het gezicht van een geautomatiseerd schuldspel.
Alsof vier herhalingen uit vier hoeken objectiviteit creëren.
Wat ze creëren is vertraging, verwarring en een vals gevoel van zekerheid.
RECHTVAARDIGHEID = WENS, GEEN WAARHEID
De scheidsrechter symboliseert onze maatschappelijke verslaving aan de illusie dat er een eerlijk systeem is.
Dat er een neutrale autoriteit bestaat die “de regels” toepast zonder bijbedoeling.
Maar het is toneel.
Altijd geweest.
Er is altijd interpretatie. Altijd invloed. Altijd context.
Net als in rechtspraak, onderwijs, politiek, media.
De regels zijn slechts richtlijnen.
De toepassing is menselijk, dus feilbaar, dus niet eerlijk.
Maar omdat we die onzekerheid niet aankunnen, bouwen we mythes.
Zoals de mythe van de scheidsrechter.
Conclusie?
De scheidsrechter draagt geen kruis.
Hij ís het kruis.
Het symbool van de hoop dat iemand de rotzooi eerlijk kan leiden.
Terwijl we allemaal weten dat het spel oneerlijk is.
Niet ondanks de regels.
Maar dankzij de regels.
Net als de maatschappij:
waar wetgeving geen rechtvaardigheid garandeert,
maar slechts de machtsverhoudingen maskeert die allang beslist zijn.
XI. DE TOESCHOUWER ALS STOELVASTE SLAAF
De illusie van participatie in ruil voor je aandacht
Hij koopt een kaartje.
Hij zit.
Hij kijkt.
Hij schreeuwt.
Hij voelt zich onderdeel van iets groters.
Maar hij verandert niets.
De toeschouwer is het ultieme model van de moderne burger:
Betalen om te mogen kijken.
Juichen om erbij te mogen horen.
Meevoelen met een spel waarin hij zelf geen rol speelt.
Behalve als decor.
Als geluid.
Als marketingtool.
En ja, zelfs zijn woede is gereguleerd.
Een protestbord op de tribune mag.
Maar probeer dat maar eens op het plein voor het stadhuis.
TOESCHOUWER ALS KOE: LUISTEREND, GEHOORZAAM, GELDOPEVER
De sporttribune is de spiegel van de parlementaire democratie:
Je mag klappen. Je mag boe roepen.
Je mag zelfs een shirtje kopen met de naam van je favoriete speler of partij.
Maar aan de opstelling wordt niks veranderd.
Daar gaan de coaches over.
Of het bestuur.
Of de eigenaren.
Of de algoritmes die bepalen wie je gezicht op je tijdlijn ziet.
De toeschouwer geeft zijn tijd, zijn geld en zijn emotie — en krijgt illusie terug.
Identificatie met een kleur.
Een club.
Een vlag.
Een volkslied.
Een plek op de ranglijst.
Een mythe van invloed.
Maar hij heeft geen invloed.
Nooit gehad ook.
VAN TRIBUNE NAAR STEMBUS: DEZELFDE FOPCONSTRUCTIE
We leren de burger participeren zoals de toeschouwer leert supporteren:
- Binnen het afgebakende vak
- Op vastgestelde tijden
- Volgens ingestudeerde rituelen
- Zonder enige échte impact
Het stemmen op een partij is als juichen voor een voetbalclub:
Je denkt dat je kiest.
Maar de selectie, de strategie en de richting zijn al bepaald achter de schermen.
En als je het oneens bent?
Dan blijf je thuis.
Of je gaat op een andere kleur stemmen.
Die zich binnen hetzelfde systeem gedraagt.
De échte regie ligt nooit bij degene met het stoeltje.
Maar bij degene die het stadion bezit.
EMOTIONELE ONTLADING ALS SOCIAAL PLAFOND
De sporttoeschouwer mag huilen.
Juichen.
Zich opwinden.
Zijn sjaal verbranden.
Maar dat is het dan.
Niets verandert.
Zijn frustratie wordt geabsorbeerd door de show.
Zijn passie gemonetariseerd.
Zijn identificatie geëxploiteerd.
Het is gekanaliseerde machteloosheid.
Een catharsis.
Een openbare aflaat.
Zodat hij niet op andere plekken de boel op stelten zet.
Dat heet: stabiliteit.
En ja, dat geldt voor de samenleving ook.
Geef mensen een stadion, een Netflix-serie, een jaarlijks stemmoment —
en je krijgt een burger die zijn ketenen viert als vrijheid.
VIRTUELE PARTICIPATIE = ECHTE CONTROLE
De moderne toeschouwer zit niet alleen op een tribune.
Hij zit ook op Twitter. Op TikTok. Op X.
Hij reageert, liket, deelt en denkt zo deel te nemen.
Maar zijn interactie wordt gestuurd.
Gemeten.
Gecodeerd.
Zijn mening voedt een algoritme.
Zijn woede verkoopt advertentieruimte.
Zijn betrokkenheid is een datapunt.
Geen invloed, maar invoer.
Zijn stem is ruis — tenzij hij meetelt voor de statistiek.
En hij vindt dat prima.
Want het voelt als meedoen.
Net als schreeuwen naar een spits die je toch niet hoort.
SAMENVATTING:
De toeschouwer is de perfecte burger:
- Emotioneel betrokken
- Financieel nuttig
- Sociaal ongevaarlijk
Hij gelooft dat hij onderdeel is van het spel.
Maar hij is slechts het decor.
Het geluid.
De atmosfeer.
Hij is de stemloze massa die denkt dat meedoen betekent dat je mag kijken.
En zolang hij blijft zitten, blijven de machten staan.
XII. DE SPONSOR: DE ONZICHTBARE HANDELAAR INBETEKENIS
Wie betaalt, bepaalt — en bepaalt ook wát iets betekent
Hij staat niet op het veld.
Hij schreeuwt niet vanaf de tribune.
Hij raakt de bal niet aan.
En toch beslist hij wie wint.
En belangrijker: waar het spel over gáát.
De sponsor is geen liefhebber van sport.
Hij is een liefhebber van macht.
Van zichtbaarheid.
Van sympathie die zich laat vertalen in omzet, marktwaarde, of politieke invloed.
Hij is de priester van de moderne tempel: de merkidentiteit.
En sport is zijn liturgie.
Hij koopt geloofwaardigheid in.
Emotionele binding.
En een associatie met heldendom —
zonder ooit zelf zijn handen vuil te maken.
SPONSOR ALS MODERNE MÆCENAS — MAAR DAN VOOR MARKETING
In de Romeinse tijd bekostigde een mecenas de kunsten.
In de moderne tijd koopt een multinational het imago van een winnaar.
Niet omdat hij van voetbal houdt.
Maar omdat de heroïek van de spits afstraalt op zijn logo.
De sponsor wil niet dat jij naar sport kijkt.
Hij wil dat jij zijn naam ziet als je kijkt.
Zodat je onderbewuste denkt:
“Dit is een winnaar.
En dát logo hoort daarbij.”
Zodra een sporter te menselijk wordt —
te opstandig, te kritisch, te eerlijk —
dan wordt hij een risico.
Een ruis op de boodschap.
Een foute pixel op het billboard.
Dan volgt:
- het telefoontje naar het bestuur
- de statement met excuses
- het persbericht over “onze waarden”
Want sponsoring is geen steun.
Het is controle.
Sponsoring is geen mecenaat,
het is gedragsmanagement met een glitterlaag.
NORMEN & WAARDEN: GEREGULEERD DOOR DE KASSASTROOM
De zogenaamde normen en waarden van een sportclub zijn een echo van zijn sponsors.
Diversiteit is pas een speerpunt als het commercieel aantrekkelijk is.
Inclusie wordt pas prioriteit als de marktanalyse dat uitwijst.
Een regenboogvlag op het tenue? Prima — zolang het Nike en Coca-Cola niet schaadt in de Golfstaten.
De hypocrisie is systemisch:
- Een boksbal mag niet op z’n knieën voor Black Lives Matter
- Een voetballer mag niet spreken over Gaza
- Een schaatser mag geen kritiek leveren op sponsors met dubieuze arbeidspraktijken
Je mag alles zeggen,
zolang het niks kost.
SPONSOR ALS SPIEGEL VAN MAATSCHAPPELIJKE MACHTSVERHOUDINGEN
Wie sponsort bepaalt wie zichtbaar is.
Welke sport airtime krijgt.
Wie als rolmodel opgroeit.
Wie verdoezeld wordt.
Zo verdwijnen vrouwensporten, niche-competities of subculturele spelvormen naar de marge — tenzij een commercieel belang ze oppikt.
En nee, dat is geen natuurlijke selectie.
Dat is machtsinjectie.
Als Red Bull beslist dat Formule 1 sexy is,
dan wordt Formule 1 sexy.
En als Shell een zeilrace sponsort,
dan wordt vervuiling ineens verbonden aan duurzaamheid.
Sponsoring is herdefiniëring van realiteit.
Het is framing met een cheque.
Reclamemagie die morele principes fluïde maakt —
zolang ze rendement opleveren.
DE HEILIGE DRIEËENHEID: SPORTER, MERK, PUBLIEK
De sporter is de boodschapper.
Het merk is de Messias.
Het publiek is de gelovige.
En de sport?
Een ritueel.
Een dans rond het gouden kalf van consumptie.
We zijn collectief medeplichtig.
We drinken het bier, dragen het shirt, roepen het stadion vol slogans.
En denken dat we fans zijn.
Maar we zijn consumenten.
Data. Doelgroepen. Targets. Predictive profiles.
De sponsor lacht.
Niet in het stadion.
Maar in de boardroom.
SAMENVATTING:
De sponsor is geen toeschouwer.
Hij is de marionettenspeler.
Hij koopt invloed, betekenis, moraliteit.
Hij bepaalt wie zichtbaar is, wat verteld wordt, en wanneer iemand gecanceld wordt.
Hij zit nergens in beeld.
En is overal zichtbaar.
Zoals God in de Middeleeuwen.
Of data in de cloud.
Sport? Dat is niet wat er op het veld gebeurt.
Sport is het excuus om merken, ideologie en consumptie in te pakken in emotie.
En zolang we dat blijven slikken,
blijft de sponsor de échte kampioen.
Van betekenisvervalsing, moraalvervaging en winstmaximalisatie.
END GAME: DE WAAN ALS WERELDORDE
En daar staan ze dan. De sporter, de supporter, de coach, de journalist, de bestuurder, de politicus, de burger. Een bonte stoet van deelnemers aan een groot toneelstuk zonder script, maar mét decor. Het decor is indrukwekkend: stadion, vlag, zweet, slogans. Maar het verhaal? Dat is al eeuwen hetzelfde.
We noemen het sport, maar het is de maatschappij in joggingsbroek. We noemen het competitie, maar het is regressie in slow motion. Alles draait om winnen, alles wordt vertaald in posities, prijzen, prestige. We prijzen inzet, maar negeren het doel. We vieren verschillen, maar haten afwijken. We geloven in vrijheid, maar leven in een keurslijf van schema’s, scores en self-tracking.
De sport als model van maakbaarheid —
de maatschappij als marathon zonder finish.
De burger denkt vrij te kiezen,
maar stemt op smaakjes van hetzelfde systeem.
De sporter denkt vrij te bewegen,
maar volgt de pas van zijn sponsor.
De journalist denkt vrij te schrijven,
maar buigt voor de deadline en de redactievergadering.
De coach denkt dat hij leidt,
maar coacht volgens de spreadsheet van het management.
Alles beweegt, maar niemand stuurt.
En daar ligt de tragiek. Niet in het spel zelf — spelen is menselijk. Maar in het feit dat het spel de werkelijkheid is geworden. We zijn niet meer toeschouwer, maar acteur tegen wil en dank. We juichen zonder reden, lijden zonder inzicht, en trainen voor een doel dat niet meer bestaat.
Wat overblijft is de illusie van betekenis,
gecoacht door algoritmen en gefilmd door drones.
De score? 0-0. Altijd.
We spreken over sportiviteit,
maar het is gehoorzaamheid met applaus.
We spreken over ontwikkeling,
maar het is herhaling van zetten.
We spreken over vrijheid,
maar elke beweging is gemonitord, geoptimaliseerd, geëvalueerd.
We zijn kampioenen in het najagen van wind.
En wie het spel weigert te spelen, wordt buitenspel gezet —
door algoritme, door groepsdruk, door de moraal van de meerderheid.
Een rode kaart voor afwijking.
“Het gaat om meedoen,” zeggen we nog,
terwijl de stoet allang is overgenomen door clowns en mascottes.
“Sport verbroedert,” roepen we,
terwijl we rivaliseren tot op het bot.
“Iedereen is welkom,” schrijven we op vlaggen,
terwijl selectie, uitsluiting en formatiedwang de norm zijn.
Kortom: het systeem applaudisseert voor zichzelf.
De sport is niet het probleem.
De maatschappij is het niet.
Het probleem is dat we zijn gaan geloven dat ze verschillend zijn.
Dat er zoiets bestaat als “vrije tijd” of “vrije wil”.
Dat we kiezen. Dat we begrijpen. Dat we vooruitgaan.
Maar we zijn organismen in spandoekverpakking.
We hollen. We hijgen. We hopen.
En bovenal: we herhalen.
Want wie het spel snapt, wint nooit.
En wie wint, heeft niets begrepen.
DISCLAIMER (VOOR WIE HET NOG NODIG HEEFT)
De schrijver van dit stuk — laten we hem gemakshalve “een oud sportdocent met te veel tijd en te weinig illusies” noemen — wenst expliciet te verklaren dat hij geen enkele intentie heeft gehad om de lezer te informeren, gerust te stellen of op te voeden. Integendeel.
Mocht u zich tijdens het lezen ongemakkelijk, uitgedaagd of zelfs licht beledigd hebben gevoeld, dan is dit pamflet geslaagd in haar opzet.
Elke overeenkomst met de werkelijkheid is uiteraard geen toeval, maar puur de schuld van die werkelijkheid.
De auteur stelt zich verder niet aansprakelijk voor:
- ideologische verstoringen,
- identitaire verwarring,
- sportieve desillusie,
- morele verontwaardiging,
- of het plotseling besef dat u geen subject bent, maar een speler in een vooraf gescript systeem.
Hij geeft ook toe:
“Ik ben inmiddels te oud om alles te weten,
en te eerlijk om alles nog te geloven.”
Mocht u zichzelf herkennen in één der gefileerde personages (speler, supporter, scheidsrechter, journalist, bestuurder, coach, burger met een pet op, of anderzijds cultureel ingehaakt slachtoffer van de beschaving):
de auteur biedt u geen excuses aan — slechts een spiegel. En een spotlicht.
Wat u ermee doet, is aan u. Of niet. Dat is namelijk precies waar dit stuk over gaat.
Tot slot:
De schrijver had dit pamflet liever niet hoeven schrijven.
Maar hij had last van zijn menselijkheid.
En ja, daar heeft hij soms moeite mee.
OVER DE AUTEUR (OPTIONEEL, MAAR LEKKER ERBIJ ALS TOEGIFT)
Peter — sportdocent, denker, ketter.
Beoefenaar van fysiek ongemak en geestelijk verzet.
Liefhebber van het spel, maar allergisch voor de regels.
Schrijft het liefst voor mensen die liever niet lezen wat hij schrijft.
LITERATUUROVERZICHT
I. Filosofie & Cultuurkritiek – De mens als toneelspeler
- Huizinga, J. (1938). Homo Ludens: Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink.
- Nietzsche, F. (1887). Zur Genealogie der Moral. (vooral relevant: ‘Umwertung aller Werte’)
- Schopenhauer, A. (1818). Die Welt als Wille und Vorstellung.
- Camus, A. (1942). Le Mythe de Sisyphe.
- Debord, G. (1967). La Société du Spectacle.
- Sloterdijk, P. (2009). Du mußt dein Leben ändern.
- Foucault, M. (1975). Surveiller et punir (Discipline, toezicht en het lichaam).
- Sartre, J.P. (1943). L’Être et le Néant.
- Baudrillard, J. (1981). Simulacres et Simulation.
- Žižek, S. (2009). Violence. (over systeemgeweld en symbolisch geweld)
- Veblen, T. (1899). The Theory of the Leisure Class (oorsprong van conspicuous consumption).
- Adorno, T. & Horkheimer, M. (1944). Dialektik der Aufklärung.
II. Psychologie & Cognitieve dissonantie – De mens als zelfbedriegend organisme
- Kahneman, D. (2011). Thinking, Fast and Slow.
- Festinger, L. (1957). A Theory of Cognitive Dissonance.
- Goffman, E. (1959). The Presentation of Self in Everyday Life.
- Haidt, J. (2012). The Righteous Mind: Why Good People Are Divided by Politics and Religion.
- Ariely, D. (2008). Predictably Irrational.
- Baumeister, R. & Tierney, J. (2011). Willpower: Rediscovering the Greatest Human Strength.
- Sapolsky, R.M. (2017). Behave: The Biology of Humans at Our Best and Worst.
- Damasio, A. (1994). Descartes’ Error.
- Bloom, P. (2016). Against Empathy.
- Pinker, S. (2002). The Blank Slate.
- Tversky, A. & Kahneman, D. (1974). Judgment under Uncertainty: Heuristics and Biases. Science.
III. Sport als sociaal systeem – Disciplinering, spel en spektakel
- Bourdieu, P. (1984). Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste.
- Elias, N. & Dunning, E. (1986). Quest for Excitement: Sport and Leisure in the Civilizing Process.
- Guttmann, A. (1978). From Ritual to Record: The Nature of Modern Sports.
- Beamish, R. & Ritchie, I. (2005). Fastest, Highest, Strongest: A Critique of High-Performance Sport.
- Wacquant, L. (2004). Body and Soul: Notebooks of an Apprentice Boxer.
- Foucault, M. (1980). Power/Knowledge. (vooral over het lichaam als object van macht)
- Hoberman, J. (1992). Mortal Engines: The Science of Performance and the Dehumanization of Sport.
- Donnelly, P. (1996). Prolympism: Sport monoculture as crisis and opportunity. Quest.
- Giulianotti, R. (2005). Sport: A Critical Sociology.
- Dunning, E. (1999). Sport Matters: Sociological Studies of Sport, Violence, and Civilisation.
IV. Maatschappijkritiek & Ideologie – Structuren die als natuur gepresenteerd worden
- Chomsky, N. (1999). Profit Over People.
- Graeber, D. (2011). Debt: The First 5000 Years.
- Illich, I. (1971). Deschooling Society.
- Arendt, H. (1951). The Origins of Totalitarianism.
- Marcuse, H. (1964). One-Dimensional Man.
- Han, B.-C. (2015). The Burnout Society.
- Fisher, M. (2009). Capitalist Realism: Is There No Alternative?
- Klein, N. (2007). The Shock Doctrine.
- Taleb, N.N. (2012). Antifragile: Things That Gain from Disorder.
- Harari, Y.N. (2014). Sapiens: A Brief History of Humankind.
- Zuboff, S. (2019). The Age of Surveillance Capitalism.
V. Spel, ritueel en symboliek – Over narratief, performance en collectieve ficties
- Turner, V. (1969). The Ritual Process: Structure and Anti-Structure.
- Caillois, R. (1961). Man, Play and Games.
- Schechner, R. (1985). Between Theater and Anthropology.
- Bateson, G. (1972). Steps to an Ecology of Mind.
- Barthes, R. (1957). Mythologies.
- Girard, R. (1972). Violence and the Sacred.
- Lakoff, G. & Johnson, M. (1980). Metaphors We Live By.
- McLuhan, M. (1964). Understanding Media.
VI. Aanvullend: Artikelen en rapporten ter verdieping
- Allen-Collinson, J. & Hockey, J. (2007). ‘Working Out’ Identity: Distance Runners and the Management of Disrupted Identity. Leisure Studies.
- Silk, M. & Andrews, D.L. (2011). Beyond a Boundary? Sport, Transnational Advertising, and the Reimagining of National Culture. Journal of Sport & Social Issues.
- Parry, J. (2006). Sport and Olympism: Universals and Multiculturalism. Journal of the Philosophy of Sport.
- Donnelly, M. (2015). The Promise and Pitfalls of Critical Sport Sociology. Sociology Compass.
VII. Cynisch-literair ter vermaak én verdieping
- Huxley, A. (1932). Brave New World.
- Orwell, G. (1949). 1984.
- Vonnegut, K. (1963). Cat’s Cradle.
- Ballard, J.G. (1974). Concrete Island.
- Houellebecq, M. (2010). La Carte et le Territoire.
- Rushkoff, D. (2019). Team Human.