De leugen van het socialistisch ‘eerlijk verdelen’ II.

De leugen van het socialistisch ‘eerlijk verdelen’ II.

Waarom u geen huis kunt kopen (en dat eigenlijk heel logisch is)

Beste Sociaal Betrokken Lezer,

We blijven maar zoeken naar oplossingen voor de woningcrisis, terwijl de echte oorzaak al jaren recht in onze spiegel staat te grijnzen. We willen allemaal meer ruimte, meer veiligheid, meer rechten, meer van alles – behalve verantwoordelijkheid. De politiek speelt daarop in met de elegantie van een dronken goochelaar: veel rook, weinig resultaat.

“Eerlijk verdelen” is mooi, zolang het niet jouw huis, geld of zekerheid betreft.
In dit stuk duiken we in de onderliggende lagen van deze absurde realiteit – van biologie tot filosofie, van overlevingsdrift tot belastingbeleid. Waarom we precies zo verdelen wat schaars is, en waarom dat verdelen altijd eindigt met ruzie, hypocrisie en een toeslagenaffaire. Wie denkt dat de woningmarkt over stenen gaat, zal verrast zijn: het gaat over mensen. En die blijken, zoals altijd, de slechtste investeringscategorie van allemaal.

In mijn nieuwste essay ‘De leugen van het socialistisch ‘eerlijk verdelen’ laat ik zien hoe woningnood, migratie en belastingen niet voortkomen uit beleid, maar uit biologie — en waarom de politiek dat liever niet erkent. Niet voor wie zijn wereldbeeld graag netjes houdt.

Lees het artikel — als u tenminste nog een dak boven uw hoofd hebt.

Met een knipoog,
Peter Koopman

De leugen van het socialistisch ‘eerlijk verdelen’

(Over de natuurlijke selectie van hypocrisie)

Sinds de Tweede Wereldoorlog leven we met een hardnekkige diagnose: woningnood. Er zijn “te weinig huizen”. Een tekort dat, wonderlijk genoeg, al driekwart eeuw standhoudt — wat doet vermoeden dat het niet om een bouwkundig, maar om een politiek symptoom gaat. Want een tekort is geen natuurwet; het is een verhouding tussen vraag en aanbod. En waar vraag is, zijn mensen. Dus wie écht eerlijk redeneert, moet concluderen: er zijn niet te weinig huizen — er zijn te veel bewoners.

Die gedachte alleen al is vloeken in de kerk van het socialisme. Want de moderne gelovige in gelijkheid ziet de mens niet als biologische last, maar als morele heilige. En dus blijft het taboe om te spreken over bevolkingsdruk, immigratie, of het simpele feit dat elk extra lichaam ook een extra woning eist.

Toch wist men het vroeger beter. Koningin Wilhelmina zei het al in de jaren vijftig: “Nederland is vol.” In de jaren zestig herhaalde men dat nog eens. Vandaag is dezelfde boodschap politiek onbespreekbaar. Want zeggen dat iets vol is, veronderstelt grenzen — en grenzen zijn, in het universum van de globalistische goedmens, uit den boze.

De illusie van eerlijkheid

De moderne socialistische denker houdt van verdelen — vooral als hijzelf het verdeelcentrum mag zijn. “De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten”, klinkt het deftig. Maar vraag het aan een leeuw: deelt hij zijn prooi met de zwakkere soortgenoot, belangeloos, omdat het zo eerlijk voelt? Nee, solidariteit bestaat in de natuur slechts zolang het eigenbelang meewerkt. Biologen noemen dat reciprocal altruism — een chique term voor: ik help jou, zolang jij straks mij helpt.

De mens doet precies hetzelfde, maar maskeert het met moraal. “Eerlijk verdelen” is zelden altruïsme, maar vaak een poging tot herverdeling van verantwoordelijkheid: anderen laten betalen voor de eigen morele superioriteit.

De salonsocialist is daarvan het prototype. Predikend over solidariteit vanaf een comfortabele sofa in een stadsappartement met energielabel A. Pleitend voor meer opvang, meer woningen, meer verdeling — zolang het niet zijn eigen straat, buurt of portemonnee betreft.

De natuur lacht om gelijkheid

De tragiek van het socialistische ideaal is dat het strijdt tegen de natuur zelf. De natuur is niet eerlijk, nooit geweest. Ze kent geen rechtvaardigheid, geen universeel inkomen, geen quota. Ze beloont aanpassing, niet opoffering. Wie sterk is, overleeft. Wie slim is, benut. Wie naïef is, sterft uit.

En toch blijven we collectief doen alsof we de biologie kunnen herprogrammeren met beleid, commissies en toeslagen. Alsof rechtvaardigheid iets is wat je met wetten kunt afdwingen in plaats van met gedrag kunt verdienen.

Een eerlijk voorstel

Misschien wordt het tijd om de moraal letterlijk te nemen. Als eerlijk delen werkelijk een heilig principe is, laten we dan beginnen bij de bron. Laten we de huizen van de meest uitgesproken socialistische idealisten opnemen in een nationale roulatie. Elk jaar een andere bewoner, willekeurig toegewezen. Zijzelf kunnen dan tijdelijk intrekken bij hun ouders, of samen een studentenkamer delen — dat bevordert tenslotte de sociale cohesie.

Pas dan leren we of het ideaal van “eerlijk verdelen” standhoudt wanneer het de eigen voordeur betreft. Want principes zijn prachtig — tot ze de parkeerplek voor je huis raken.

Filosofische verdieping – De mythe van eerlijkheid

Eerlijkheid is een morele uitvinding — een sociaal smeermiddel dat voorkomt dat we elkaar bij het eerste voedseltekort de schedel inslaan. In de natuur bestaat geen eerlijkheid, alleen uitwisseling. Wie iets heeft, ruilt. Wie niets heeft, neemt. En wie niet kan nemen, verdwijnt.

Toch heeft de mens, uniek in zijn zelfbedrog, van eerlijkheid een deugd gemaakt. Niet uit edelheid, maar uit noodzaak. Thomas Hobbes begreep dat als geen ander. In zijn Leviathan (1651) beschreef hij de mens als een wezen dat leeft in een natuurlijke staat van angst en competitie — bellum omnium contra omnes, de oorlog van allen tegen allen. Moraal en rechtvaardigheid zijn volgens Hobbes geen natuurlijke feiten, maar collectieve afspraken om de chaos te dempen. Ze zijn nuttig, niet waar.

In dat licht is “eerlijk verdelen” geen morele waarheid, maar een angstreactie. Een poging om voorspelbaarheid af te dwingen in een wereld waar ieder wezen primair gericht is op zelfbehoud. Het socialistische ideaal van gelijkheid is dus niets meer dan een moreel schild tegen de existentiële angst voor willekeur.

Van Hobbes naar Nietzsche – het schuldgevoel als controle-instrument

Friedrich Nietzsche zou er een glimlach van krijgen. Voor hem was de moraal van gelijkheid een uitvinding van de zwakken — een list om de sterken te temmen. In Zur Genealogie der Moral fileert hij het fenomeen met chirurgische precisie: de zwakkeren, niet in staat tot dominantie, creëren een moreel systeem waarin kracht als “kwaad” en nederigheid als “goed” wordt bestempeld. Zo krijgen zij symbolische macht waar fysieke ontbreekt.

Socialisme is in die zin een moderne vorm van slavernijmoraal: een ideologisch systeem dat de ongelijkheid van de natuur probeert te corrigeren door middel van schuld. “De rijken moeten delen”, “de sterken moeten dragen” — vertaald: de winnaars moeten zich schuldig voelen. De morele hefboom van de machteloze.

Maar wie schuld introduceert, introduceert hypocrisie. Want zodra morele gelijkheid een norm wordt, zal iedereen zijn eigenbelang camoufleren als deugd. Marxisten worden moraalridders. Bureaucraten worden profeten. En de bevoorrechte socialist noemt zijn privilege “dienst aan het volk”.

Marx, de laatste theoloog

Ironisch genoeg was Karl Marx zelf — de vader van het moderne socialisme — meer theoloog dan materialist. Zijn visie op de klasseloze samenleving lijkt sterk op een seculiere hemel: een toekomst waarin alle strijd, bezit en ongelijkheid ophouden te bestaan. De mens wordt er bevrijd van zijn zonden (privébezit), en leeft in een toestand van harmonie en overvloed.

Een utopie, kortom — maar net als de hemel alleen bereikbaar na een collectieve bekering en een lange lijdensweg. De gelovige arbeider vervangt de gelovige christen, het proletariaat wordt het nieuwe uitverkoren volk. De kerk is vervangen door de partij, de priester door de commissaris.

Het morele ideaal van eerlijkheid, ooit een pragmatische overlevingsstrategie, wordt zo een religieuze doctrine. Wie niet meedoet, is ketter. Wie vragen stelt, is “asociaal”. En wie privilege benoemt bij de predikers van gelijkheid zelf, wordt gecanceld.

Kort gezegd: het idee van eerlijk verdelen is geen economische, maar een existentiële leugen — een geloof in een morele orde die de natuur niet kent. Wat men “solidariteit” noemt, is vaak vermomde angst; wat men “rechtvaardigheid” noemt, is machtspolitiek met een schoon gezicht.

Van utopie naar subsidie – de moderne moraal als beleidsvorm

Wat ooit begon als een ideologische droom van rechtvaardigheid is inmiddels een bureaucratische industrie geworden. Het socialistische ideaal van “eerlijk verdelen” heeft zich niet opgelost in harmonie, maar in formulieren, commissies en toeslagen. De moderne overheid fungeert als morele verdeler-in-chief: zij bepaalt wie genoeg heeft, wie te weinig, en wie moreel krediet krijgt om daarover te oordelen.

In werkelijkheid is “eerlijk verdelen” een politiek verdienmodel geworden. Elke ongelijkheid — hoe natuurlijk of onvermijdelijk ook — wordt herverpakt als onrecht dat beleidsmatig gecorrigeerd moet worden. De nieuwe priesterklasse heet niet langer “partij”, maar “overheid”, “ngo”, of “adviesraad”. En de biechtstoel is vervangen door de subsidieaanvraag.

De woningmarkt als morele thermometer

Neem het hardnekkige Nederlandse woningtekort — zogenaamd de “grote sociale ongelijkheid van onze tijd”. De morele reflex is voorspelbaar: bouwen, subsidiëren, verdelen. Maar de onderliggende oorzaak wordt zorgvuldig vermeden: bevolkingsgroei, migratie, en een cultuur waarin elk individu recht meent te hebben op alles, onmiddellijk.

De overheid belooft meer woningen, terwijl ze tegelijk de vraag blijft aanjagen. Wie daar vraagtekens bij zet, wordt weggezet als kil of xenofoob — want binnen het huidige morele paradigma is de vraag niet of er grenzen zijn, maar alleen wie ze durft te benoemen.

Het resultaat is een morele paradox: hoe meer we proberen eerlijk te verdelen, hoe groter de ongelijkheid wordt. De middenklasse, ooit de drager van het sociaal contract, betaalt de rekening van haar eigen geweten. Wie werkt, wordt belast; wie niet werkt, gesubsidieerd; wie kritiek heeft, gemoraliseerd.

De moraal van de zittende klasse

De grootste ironie is dat de voorstanders van “solidariteit” zelden in de frontlinie van de solidariteit staan. Ze wonen comfortabel in buurten waar diversiteit vooral een beleidswoord is, niet een dagelijkse realiteit. Hun kinderen gaan naar scholen waar het ideaal van gelijkheid zorgvuldig wordt gedoseerd. Hun morele superioriteit is kosteloos — een luxeproduct dat wordt betaald door degenen die het zich niet kunnen veroorloven.

Het socialisme anno nu is geen revolutie van de armen, maar een hobby van de rijken met schuldgevoel. Een vorm van moreel kapitaalbeheer: je compenseert je welvaart door symbolisch medeleven te tonen.

Dat is geen altruïsme, dat is psychologisch zelfbehoud. Want in een samenleving waarin ongelijkheid moreel besmet is, moet de bevoorrechte burger voortdurend aantonen dat hij zich bewust is van zijn privilege — liefst via duurzame koffie, genderneutrale taal, en het doneren aan precies de juiste doelen.

De paradox van beleid

De overheid speelt hierin een meesterlijke dubbelrol. Enerzijds voedt ze de illusie van rechtvaardigheid door eindeloos te herverdelen; anderzijds verstevigt ze haar macht door afhankelijkheid te creëren. Hoe meer mensen van haar verdeling leven, hoe meer mensen belang hebben bij het voortbestaan ervan.

De verzorgingsstaat is zo verworden tot een morele machine: ze produceert slachtofferschap, want zonder slachtoffers geen beleid. De enige constante is de overheid zelf — de seculiere Leviathan die ons beschermt tegen de chaos die ze mede in stand houdt.

Het resultaat: morele inflatie

De inflatie van morele waarden werkt net als geldinflatie: hoe meer er van gedrukt wordt, hoe minder het waard is. Solidariteit is niet langer een daad, maar een hashtag. Eerlijkheid geen karaktertrek, maar een beleidsdoel. En wie het waagt om te zeggen dat de natuur niet eerlijk is, wordt niet tegengesproken, maar gecensureerd — want moreel ongemak is slecht voor de beeldvorming.

Zo zijn we beland in een samenleving waarin morele overtuigingen niet langer dienen om gedrag te sturen, maar om schuld af te kopen. Waar gelijkheid het nieuwe narcisme is, en solidariteit de dekmantel voor controle.

Epiloog – De wet van de leeuw

De natuur lacht om onze beleidsnota’s. De leeuw kent geen herverdelingsplan, de mier geen toeslagensysteem. Hun orde is ruw, maar eerlijker dan de onze: wie iets wil, moet het verdienen.

De mens daarentegen heeft geleerd zijn instincten te verpakken in ideologie. Hij noemt zijn eigenbelang “moreel handelen” en zijn machtsstreven “gelijkheid”. De socialistische droom van eerlijk verdelen is daarom niet mislukt — ze is simpelweg voltooid: ze heeft de mens herleid tot een moreel afhankelijk wezen, dat liever eerlijk bedrogen wordt dan oneerlijk vrij is.

Verwijzingen & Aanbevolen literatuur

  • Arendt, H. (1951). The Origins of Totalitarianism. Harcourt.
  • Camus, A. (1942). Le Mythe de Sisyphe. Gallimard.
  • Dawkins, R. (1976). The Selfish Gene. Oxford University Press.
  • De Waal, F. (2009). The Age of Empathy. Harmony Books.
  • Foucault, M. (1975). Surveiller et Punir. Gallimard.
  • Graeber, D. (2011). Debt: The First 5,000 Years. Melville House.
  • Graeber, D. & Wengrow, D. (2021). The Dawn of Everything. Allen Lane.
  • Han, B.-C. (2010). Müdigkeitsgesellschaft. Matthes & Seitz.
  • Nietzsche, F. (1887). Zur Genealogie der Moral. C. G. Naumann.
  • Sapolsky, R. M. (2017). Behave: The Biology of Humans at Our Best and Worst. Penguin Press.
  • Taleb, N. N. (2012). Antifragile: Things That Gain from Disorder. Random House.
  • Žižek, S. (2012). The Year of Dreaming Dangerously. Verso.

Ook interessant voor jou!