Waarom jij een gek in de woestijn bent (en wat dat met training te maken heeft)
Beste BE.Denker,
Stel je eens voor: twee figuren ploeteren door een verzengend hete woestijn. De een sleept een massief scheepsanker met zich mee, terwijl de ander zich in het zweet werkt met een antieke telefooncel op zijn rug. Absurd, nietwaar? Toch zou het zomaar kunnen dat deze beeldspraak je dagelijkse trainingsroutine verrassend accuraat beschrijft.
We slepen allemaal onze eigen ankers en telefooncellen mee, denkend dat we grip hebben op ons lichaam en onze geest – terwijl het organisme gewoon zijn gang gaat en achteraf een leuk verhaaltje bedenkt om de boel te rechtvaardigen. Klinkt dat cynisch? Misschien. Prikkelend? Absoluut.
In mijn nieuwste essay “De illusie van training: waarom we allemaal gekken in de woestijn zijn” duik ik in de evolutie van adaptieve strategieën, neuroplasticiteit, en het hormetische principe. Met een gezonde dosis ironie laat ik zien waarom training meer is dan schema’s en protocollen – het is een eindeloze aanpassing aan de chaos van het leven.
Nieuwsgierig? Je kunt het essay hier lezen.
Verwacht geen kant-en-klare antwoorden, maar wel een ander perspectief op hoe jouw brein en lichaam functioneren. Wie weet laat je na het lezen dat anker eindelijk los – of zet je die telefooncel neer.
Veel leesplezier!
Met een glimlach,
Peter Koopman
DE ILLUSIE VAN TRAINING: Waarom We Allemaal Gekken In De Woestijn Zijn
Twee gekken lopen door de woestijn. De ene sleept een immens zwaar scheepsanker achter zich aan, terwijl de ander een antieke telefooncel met zich meedraagt (zoek dit op als je na 1985 bent geboren). Na uren ploeteren door het bloedhete zand, vraagt de ene aan de ander: ‘Waarom draag jij die telefooncel met je mee?’ De ander antwoordt serieus: ‘In de woestijn zijn leeuwen. Zodra ik er eentje zie, zet ik de telefooncel neer, ga erin zitten en doe de deur dicht. Dan kan hij niet bij me komen.’ De eerste knikt begrijpend en zegt: ‘Slim.’ Ze ploeteren verder. Een uur later vraagt de telefoonceldrager: ‘Maar waarom sleep jij dat loodzware anker mee?’ Waarop de ander antwoordt: ‘Zodra ik een leeuw zie, laat ik het anker los en kan ik harder wegrennen.’
Hier, in deze absurde maar herkenbare metafoor, ligt het principe van training in een notendop. Zijn wij, als moderne mensen, niet precies zoals deze twee gekken? Verzinnen we geen verklaringen voor wat er in ons organisme gebeurt, terwijl we intuïtief handelen en daarna pas rationele verhalen construeren om die handelingen te rechtvaardigen?
Vergeet wat je weet over training
Laten we dit artikel beginnen met een onorthodox verzoek: vergeet alles wat je denkt te weten over training. Vergeet de schema’s, de methodieken, de ‘evidence-based’ aanpak en zelfs de wetenschap die je vertelt hoe je optimaal spiermassa of conditie kunt ontwikkelen. Waarom? Omdat het merendeel van wat we als ‘kennis’ beschouwen slechts rationalisaties zijn – achteraf verzonnen verhalen die proberen grip te krijgen op iets dat fundamenteel chaotisch en instinctief is.
Om mijn visie op training te begrijpen, verzoek ik je alles wat je erover weet te vergeten.
Als er één fenomeen is dat op deze planeet universele geldigheid heeft, is het de ‘wil om te leven’. Alles om ons heen klampt zich vanaf het prilste moment vast aan de wil om te leven. Hieruit kun je concluderen dat er een organistische entiteit is die dit verlangen vertegenwoordigt.
Dit organistisch systeem heeft een setpoint, een situatie waarop en waarin het het best functioneert. Om zijn kansen om te leven te vergroten, is het van belang dat naast deze ideale situatie er een zeker bereik bestaat waarin een zekere mate van aanpassing mogelijk is. De setpoint-situatie moet niet statisch zijn, maar enig aanpassingsvermogen bezitten om vervolgens terug te kunnen keren naar de eigenlijke uitgangssituatie, de setpoint of homeostase. Dit is de natuurlijke eigenschap van het organisme.
De homo sapiens heeft naast dit organisme de laatste ~100.000 jaar ook een bewustzijn verkregen – dit omdat het de kansen op overleven vergroot – dat probeert de chaotische context waarin we leven te structureren en te verklaren. In dit laatste gaat het mis. Het verklaren is niet meer dan een reden bedenken om je het gevoel te geven dat je invloed kunt uitoefenen op de omgeving en de toekomst kunt beheersen. Het bedenkt goden als verklaring voor onweer en bliksem, voor leven en dood.
Pas sinds de verlichting is er een gedachte ontstaan die men wetenschap noemt. Dit behelst het bewijzen dat iets niet waar is, om zo dichter bij de waarheid te komen. De drang naar (schijn)zekerheid is echter zo groot dat we voortdurend terugvallen en onszelf wijsmaken en voorliegen dat we zicht op de werkelijkheid hebben. ‘The truth, you can’t handle the truth’ is een iconische zin uit de film A Few Good Men.
Levensstrategieën of cognitieve ballast?
De twee gekken in de woestijn symboliseren twee soorten strategieën die we in het leven – en vooral in sporttraining – zien. De eerste strategie is die van het anker: je sleurt iets zwaars met je mee, een last die je sterker maakt. Het idee is dat zodra je die ballast loslaat, je sneller en efficiënter vooruit kunt. Dit is het principe van overbelasting, een bekende methode in training waarbij je het lichaam systematisch aan grotere stress blootstelt, zodat het zich aanpast en sterker wordt.
De tweede strategie is die van de telefooncel: je bouwt een schijnbaar veilige omgeving om je heen, een gesloten systeem dat je beschermt tegen de chaos van de buitenwereld. Dit is te vergelijken met mensen die zich volledig vastklampen aan trainingsschema’s, protocollen en methodieken – ze bieden een gevoel van veiligheid in de onvoorspelbare wereld van fysieke en mentale ontwikkeling.
Maar hoe effectief zijn deze strategieën werkelijk? Zijn ze niet, net als bij de gekken in de woestijn, slechts pogingen om orde te scheppen in een situatie waarin echte controle onmogelijk is?
Lamarck versus Darwin: aanpassing door wil of door selectie?
Hier komen we bij een fundamenteel filosofisch punt dat vaak over het hoofd wordt gezien in de discussie over training en fysieke ontwikkeling: volgen onze aanpassingen de logica van Lamarck of die van Darwin? Volgens Lamarck passen organismen zich aan door bewuste inspanning en door de wil om te veranderen. Zijn beroemde voorbeeld is dat van de giraffe, die een lange nek ontwikkelde omdat hij zich voortdurend uitrekte om bij hogere takken te komen. Darwin daarentegen stelde dat aanpassing plaatsvindt door natuurlijke selectie – de sterkste en best aangepaste overleeft, zonder dat er sprake is van enige bewuste inspanning.
Veel trainingsmethodieken lijken op een Lamarckiaanse visie gebaseerd: ‘Als ik maar hard genoeg werk, past mijn lichaam zich vanzelf aan.’ Maar biologisch gezien klopt dit niet helemaal. Ons lichaam past zich niet aan omdat we dat willen, maar omdat bepaalde prikkels een automatisch proces van adaptatie in gang zetten. Het organisme handelt eerst, en pas daarna bedenken wij een verhaal dat het handelen rechtvaardigt. In die zin is training veel meer een Darwinistisch proces dan een Lamarckiaans streven.
Training als hormetisch proces: prikkel, aanpassing, supercompensatie
De meest robuuste wetenschappelijke benadering van training en adaptatie vindt haar basis in het concept van hormese: een kleine dosis stress leidt tot een positieve adaptieve respons, terwijl een te grote dosis schadelijk kan zijn. Dit geldt niet alleen voor fysieke belasting, maar voor elke vorm van gedrag. Elk organisme, inclusief de mens, wordt continu blootgesteld aan prikkels (fysiek, mentaal, emotioneel), waarop het zich moet aanpassen om te overleven.
Training is in wezen niets anders dan gecontroleerde blootstelling aan stress. De wet van supercompensatie stelt dat na een prikkel (stress) het organisme herstelt en zich aanpast, om vervolgens sterker terug te keren dan voorheen. Dit principe gaat verder dan fysieke training: denk aan leren, sociale interacties of zelfs emotionele groei. Overal waar we met ongemak geconfronteerd worden, ontstaat de mogelijkheid tot adaptatie – mits de stress niet te groot of te klein is.
Wat dit betekent, is dat de meest effectieve ‘training’ niet uitgaat van vaste schema’s, maar van een dynamisch proces van prikkels, herstel en adaptatie. De chaos waar we continu mee geconfronteerd worden, is geen vijand, maar de motor van onze ontwikkeling. Te weinig chaos leidt tot stagnatie, te veel chaos leidt tot instorting.
De rol van neuroplasticiteit in gedragsverandering
Recent neurowetenschappelijk onderzoek toont aan dat ons brein continu in staat is zich aan te passen aan nieuwe situaties – een proces dat bekendstaat als neuroplasticiteit. Net zoals spieren sterker worden door fysieke belasting, verandert ons brein door blootstelling aan nieuwe prikkels. Dit betekent dat elk gedrag – of het nu gaat om fysieke training, cognitieve inspanning of emotionele groei – berust op dezelfde fundamentele principes van adaptatie.
Neuroplasticiteit maakt duidelijk dat training veel verder gaat dan fysieke inspanning. Elk aspect van menselijk gedrag kan worden gezien als een vorm van training: van het aanleren van nieuwe gewoontes tot het aanpassen aan veranderende omstandigheden. De sleutel tot effectieve gedragsverandering ligt in het creëren van precies de juiste hoeveelheid uitdaging – voldoende om aanpassing te stimuleren, maar niet zo veel dat het overweldigend wordt.
Adaptieve strategieën in evolutionaire context
Adaptatie is de sleutel tot overleving in elke evolutionaire context. Evolutionaire biologie laat zien dat organismen die zich succesvol aanpassen aan veranderende omstandigheden, een grotere kans hebben om hun genen door te geven aan volgende generaties. Dit proces van natuurlijke selectie heeft geleid tot het ontwikkelen van complexe strategieën waarmee organismen kunnen omgaan met onzekerheid, schaarste en bedreigingen.
Bij de mens is deze adaptieve capaciteit verder verfijnd door het ontstaan van cultuur en technologie. Terwijl dieren vooral fysiek aanpassen aan hun omgeving, heeft de mens het vermogen ontwikkeld om zijn omgeving naar eigen hand te zetten. Hierdoor ontstaan er voortdurend nieuwe uitdagingen die vragen om cognitieve, emotionele en sociale aanpassingen.
In het kader van training betekent dit dat het lichaam niet alleen reageert op fysieke prikkels, maar ook op mentale en emotionele prikkels. Het organisme is constant bezig met het zoeken naar evenwicht, naar een homeostase waarin het optimaal functioneert. Deze homeostase is echter geen statische toestand; het is een dynamisch proces waarbij het lichaam zichzelf voortdurend aanpast om te blijven functioneren in een veranderende omgeving. Dit vermogen tot aanpassing wordt ondersteund door complexe neurofysiologische processen die voortdurend feedback verzamelen en verwerken.
Het hormetische principe, dat stelt dat een bepaalde mate van stress of prikkel het organisme sterker maakt, speelt hierbij een cruciale rol. Kleine doses stress, zoals fysieke belasting tijdens training of mentale uitdagingen, zorgen ervoor dat het lichaam zich aanpast door sterker, sneller en efficiënter te worden. Dit principe gaat echter verder dan fysieke inspanning: ook emotionele stress en cognitieve belasting kunnen bijdragen aan de groei en ontwikkeling van het individu. In feite fungeert stress als de motor achter zowel biologische als psychologische evolutie (Calabrese & Baldwin, 2003).
Het belang van stress: Selye en Sapolsky
Stress, dat ongemakkelijke gevoel dat we allemaal maar al te goed kennen, is een essentieel onderdeel van het leven. Het speelt een cruciale rol in hoe wij als organismen functioneren en ons aanpassen aan veranderende omstandigheden. Om dit beter te begrijpen, kunnen we niet om de pioniers van het stressonderzoek heen: Hans Selye en Robert Sapolsky.
Hans Selye: de vader van het stressconcept
Hans Selye, een endocrinoloog uit de twintigste eeuw, introduceerde het begrip stress zoals we dat nu kennen. Hij ontdekte dat organismen, wanneer ze worden blootgesteld aan externe prikkels (stressoren), een algemene aanpassingsreactie vertonen. Deze reactie noemde hij het General Adaptation Syndrome (GAS), dat uit drie fasen bestaat:
- Alarmfase: Het lichaam detecteert de stressor en activeert het sympathische zenuwstelsel, wat leidt tot de welbekende fight-or-flight-respons.
- Weerstandsfase: Als de stress aanhoudt, probeert het lichaam zich aan te passen door reserves te mobiliseren en het nieuwe evenwicht te handhaven.
- Uitputtingsfase: Bij langdurige of extreme stress raken de energiereserves uitgeput, wat kan leiden tot fysieke en mentale klachten.
Selye’s werk benadrukte dat stress niet per definitie slecht is; het hangt af van de dosis en de duur. Een beetje stress kan juist helpen om sterker te worden – een concept dat direct aansluit bij het hormetische principe (Selye, 1936).
Robert Sapolsky: stress in een moderne context
Waar Selye zich richtte op de fysiologische reacties op stress, bracht Robert Sapolsky, neurowetenschapper en primatoloog, het begrip stress naar een bredere context. In zijn boek Why Zebras Don’t Get Ulcers laat hij zien hoe chronische stress, typisch voor moderne mensen, grote schade kan aanrichten. In tegenstelling tot dieren, die stress alleen ervaren in acute bedreigende situaties, zijn mensen in staat om stress te creëren door enkel aan problemen te denken.
Sapolsky benadrukt dat langdurige blootstelling aan stresshormonen zoals cortisol schadelijk is voor het brein, vooral voor de hippocampus, een gebied dat cruciaal is voor geheugen en leerprocessen. Hij pleit voor het belang van stressmanagement en laat zien hoe onze moderne levensstijl, met constante druk en prestatiedrang, leidt tot een disbalans in onze stressrespons (Sapolsky, 2004).
Stress als aanjager van adaptatie
Selye en Sapolsky bieden samen een compleet beeld van stress: aan de ene kant is het een noodzakelijke prikkel voor groei en adaptatie, aan de andere kant kan chronische stress destructief zijn als het organisme geen kans krijgt om te herstellen. Dit sluit perfect aan bij de kern van het hormetische principe: een juiste dosis stress leidt tot positieve aanpassingen, terwijl overmatige stress leidt tot schade.
Door het werk van deze pioniers te integreren in het bredere perspectief van training en adaptieve strategieën, kunnen we beter begrijpen waarom het niet alleen gaat om de prikkel zelf, maar ook om het vermogen van het organisme om te herstellen en te groeien. Zonder stress geen aanpassing, maar zonder herstel geen vooruitgang.
Kortom, stress is niet onze vijand – het is een instrument. Mits correct toegepast, kan het ons sterker maken. Zoals Selye het ooit stelde: “Het is niet de stress die ons doodt, maar onze reactie erop.”
De rol van somatische markers: Damasio’s perspectief
Een belangrijke aanvulling op het begrip stress en adaptatie komt van Antonio Damasio, die met zijn theorie van de somatische markers benadrukt hoe het brein emotionele signalen gebruikt om beslissingen te nemen. Somatische markers zijn lichamelijke reacties die in het brein worden gekoppeld aan specifieke ervaringen, waardoor ze als snelle, intuïtieve gidsen kunnen dienen in nieuwe situaties.
In de context van stress betekent dit dat eerdere ervaringen van stress – en de bijbehorende lichamelijke reacties – als markers worden opgeslagen. Wanneer het organisme opnieuw wordt geconfronteerd met een vergelijkbare situatie, activeert het brein deze markers, wat leidt tot een automatische respons die ons gedrag richting geeft. Damasio stelt dat dit mechanisme cruciaal is voor effectief besluitvormingsproces in complexe en onzekere omgevingen (Damasio, 1994).
Dit inzicht is bijzonder relevant voor zowel acute als chronische stress. Bij acute stress helpen somatische markers om snel te reageren op bedreigingen, terwijl bij chronische stress de voortdurende activatie van negatieve markers kan leiden tot disfunctionele gedragspatronen en emotionele uitputting. Hierdoor wordt duidelijk dat niet alleen de intensiteit van stress belangrijk is, maar ook hoe het organisme geleerd heeft ermee om te gaan.
Kortom: stress, adaptatie en het brein
Stress is niet alleen een fysiologisch fenomeen, maar ook een cruciale component van onze mentale en emotionele besluitvorming. De bijdragen van Selye en Sapolsky tonen het belang van de juiste dosis stress voor groei en adaptatie, terwijl Damasio’s theorie van somatische markers benadrukt hoe eerdere ervaringen onze huidige reacties sturen. Dit samenspel van lichamelijke en emotionele processen vormt de kern van hoe wij als organismen omgaan met een steeds veranderende wereld.
Kortom, stress is niet onze vijand – het is een instrument. Mits correct toegepast, kan het ons sterker maken. Zoals Selye het ooit stelde: “Het is niet de stress die ons doodt, maar onze reactie erop.” En zoals Damasio zou toevoegen: “Het is niet alleen de prikkel, maar de betekenis die je eraan geeft.”
Neurowetenschappelijke perspectieven: plasticiteit en aanpassing
Neurowetenschappelijk onderzoek naar plasticiteit biedt een diepgaand inzicht in hoe het brein zich aanpast aan veranderende omstandigheden. Neuroplasticiteit is het vermogen van het brein om nieuwe verbindingen te vormen en bestaande verbindingen te versterken of te verzwakken als reactie op ervaringen. Dit betekent dat elke prikkel – fysiek, mentaal of emotioneel – het potentieel heeft om structurele en functionele veranderingen in het brein teweeg te brengen.
In de context van training leidt dit tot een interessant fenomeen: het brein bedenkt niet alleen verklaringen voor de fysieke en mentale ervaringen tijdens het trainen, maar verandert ook daadwerkelijk als gevolg van deze ervaringen. Elke herhaalde handeling, gedachte of emotie versterkt specifieke neurale netwerken, waardoor deze gemakkelijker opnieuw kunnen worden geactiveerd. Dit is de biologische basis van leren en conditionering (Hebb, 1949).
Hieruit volgt dat training – in de breedste zin van het woord – niet slechts een fysieke bezigheid is, maar een allesomvattend proces van adaptatie. Het lichaam en het brein vormen samen een geïntegreerd systeem dat continu in interactie staat met de omgeving. Elke prikkel wordt geïnterpreteerd, geanalyseerd en gebruikt om het organisme aan te passen aan de eisen van het moment. Het brein fungeert hierbij als een adaptief orgaan dat door voortdurende aanpassingen streeft naar optimalisatie van gedrag en prestaties (Kandel et al., 2013).
De mythe van controle: rationele verklaringen versus organische realiteit
Zoals eerder besproken, heeft de mens het unieke vermogen om rationele verklaringen te bedenken voor de gebeurtenissen en ervaringen in zijn leven. Dit biedt een gevoel van controle en zekerheid, maar leidt vaak tot een scheiding tussen de organische realiteit en de rationele interpretatie ervan. In werkelijkheid is het organisme vooral gericht op overleving en voortplanting, waarbij het brein dient als een instrument om deze doelen te ondersteunen.
In de context van training betekent dit dat veel van wat we beschouwen als bewuste strategieën en methoden, in feite post-hoc rationalisaties zijn van organische processen. Het lichaam reageert op een prikkel, past zich aan, en het brein bedenkt achteraf een verhaal om deze adaptatie te verklaren. Dit betekent niet dat deze verhalen nutteloos zijn – ze bieden structuur en richting – maar ze moeten worden gezien voor wat ze werkelijk zijn: menselijke pogingen om orde te scheppen in een chaotische wereld.
Het is precies deze drang naar orde en controle die de mens uniek maakt, maar ook vatbaar voor illusies. We geloven graag dat we de volledige controle hebben over ons lichaam en onze geest, terwijl we in werkelijkheid vooral reageren op onze omgeving en proberen te overleven in een voortdurend veranderende wereld. De illusie van controle kan daardoor zowel een hulp als een belemmering zijn, afhankelijk van hoe bewust we ons hiervan zijn (Langer, 1975
Conclusie: adaptieve strategieën als overlevingsmechanisme
Adaptieve strategieën zijn geen bewuste keuzes, maar evolutionaire mechanismen die ervoor zorgen dat organismen zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. In de context van training betekent dit dat het lichaam en het brein voortdurend bezig zijn met het zoeken naar een dynamisch evenwicht, waarbij ze reageren op prikkels en proberen terug te keren naar een toestand van homeostase.
De uitdaging ligt in het begrijpen van deze processen zonder te vervallen in de illusie van absolute controle. Training is geen lineair proces waarbij input direct leidt tot een voorspelbare output, maar een complex samenspel van fysieke, mentale en emotionele adaptatie. Door deze realiteit te omarmen, kunnen we niet alleen effectiever trainen, maar ook beter omgaan met de onzekerheden en uitdagingen van het leven.
Het erkennen van de fundamentele chaos waarin wij als organismen opereren, stelt ons in staat om adaptiever te reageren op wat de omgeving ons biedt. Uiteindelijk is niet de controle zelf het doel, maar het vermogen om los te laten en mee te bewegen met de constante stroom van veranderingen die het leven kenmerken. Dit vermogen om te blijven aanpassen is wellicht het meest cruciale overlevingsmechanisme dat de mens bezit.
“Misschien is de grootste les wel dat controle een illusie is – maar dat we die illusie nu eenmaal nodig hebben om een beetje fatsoenlijk door de chaos te ploeteren. Uiteindelijk is het leven niets meer dan een eindeloze zoektocht naar balans – terwijl je hersenen zich afvragen wie die balans eigenlijk heeft uitgevonden.”
Dus train hard, herstel slim, en vergeet vooral niet achteraf een mooi verhaal te bedenken waarom dat allemaal een goed idee was.
Referenties:
- Selye, H. (1936). A syndrome produced by diverse nocuous agents. Nature, 138(3479), 32.
- Sapolsky, R. M. (2004). Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping. Holt Paperbacks.
- Calabrese, E. J., & Baldwin, L. A. (2003). Hormesis: The dose-response revolution. Annual Review of Pharmacology and Toxicology, 43(1), 175-197.
- Hebb, D. O. (1949). The Organization of Behavior: A Neuropsychological Theory. Wiley.
- Kandel, E. R., Schwartz, J. H., & Jessell, T. M. (2013). Principles of Neural Science. McGraw-Hill Education.
- Langer, E. J. (1975). The illusion of control. Journal of Personality and Social Psychology, 32(2), 311.
- Damasio, A. R. (1994). Descartes’ Error: Emotion, Reason, and the Human Brain. G.P. Putnam’s Sons.