De Eerste Keer

De Eerste Keer

Het doet geen pijn. Zei de kapper. En later de politicus.

Beste lezer,

Iedereen herinnert zich zijn eerste keer.
Bij sommigen was het romantisch, bij anderen verontrustend — bij mij was het vooral… kortgeknipt.

In “De Eerste Keer” neem ik je mee naar een ervaring die meer wegsnijdt dan haar alleen: een jeugd waarin angst, schaar en vertrouwen elkaar kruisten. Ik terugkeer naar die onschuldige vorm van bedrog — en ontdek ik hoe die zich door het leven herhaalt in steeds elegantere vormen: op school, in de sportzaal, in de politiek.
Altijd dezelfde geruststelling, telkens een iets grotere schaar. Wat begint als een kinderlijk trauma eindigt in een droogkomische dissectie van hoe we allemaal een beetje leren wantrouwen — onze ouders, de politiek en uiteindelijk de dood zelf.

Misschien herken je iets: de leugen dat pijn goed voor je is. Dat inspanning karakter vormt. Dat leiders het beste met je voor hebben.
Het zijn stuk voor stuk variaties op hetzelfde kinderlijke sprookje.

Een waarschuwing vooraf: het is geen pleidooi voor optimisme.
Eerder een eerbetoon aan de wrange realiteit en de kunst om daarom te kunnen glimlachen.

Lees het gerust — het doet geen pijn.
Althans, dat wordt beweerd.

Met cynische groet,
Peter Koopman

Geen zorgen: er wordt niet écht geknipt in de tekst. Alleen in illusies.Mocht je na het lezen een plotselinge drang voelen om je kapsel te veranderen of je lidmaatschap van de mensheid te heroverwegen: geheel normaal.

Ik weet het nog goed, de eerste keer.
Het staat in mijn hersenen gegrift.
Een traumatische ervaring.
Ik was doodsbang — letterlijk.
En als ik had kunnen vluchten, dan was het zeker niet gebeurd.
Maar ik werd stevig vastgehouden, en hoe hard ik ook gilde of van mij af probeerde te trappen, niets hielp.

De reden dat ik in die penibele situatie terechtkwam, was tweeledig.
Allereerst werd ik op school door iedereen geplaagd.
Mogelijk is daar mijn haat voor alles wat kind is ontstaan — een kiem die later tot iets volwassens is uitgegroeid. Maar dit terzijde.

Op school werd ik getreiterd omdat mijn ouders vonden dat ik, lang voordat The Beatles het salonfähig maakten, beter uit zou zien met lange blonde krullen. Mijn vader had bovendien op een dochter gerekend, wat de teleurstelling compleet maakte.
Ik ging dus naar school met lang haar, maar zonder jurkje. Dat scheelde iets, maar niet genoeg.

De verwarring bij mijn klasgenootjes was groot. Kinderen houden niet van ambiguïteit; ze zijn evolutionair geprogrammeerd om te kiezen tussen “mijn groep” en “de rest”.
Ik was “de rest”.

Elke ochtend huilde ik bij het kammen en borstelen van mijn in de knoop geraakte haar. Op een dag besloten mijn ouders dat de eenvoud moest terugkeren: het haar moest eraf.
De oplossing voor alle kinderlijke problemen: knippen, corrigeren, normaliseren.

Ik had nog nooit een kapper van dichtbij gezien, maar de man met de schaar kwam op mij over als een sadist met een abonnement op kindervrees. Hij rook naar aftershave en dreiging. En hij was van plan iets van mij af te knippen. Hoe pijnlijk zou dat zijn?
Na bestraffende woorden en een ijzeren greep waaruit ontsnappen onmogelijk was, viel het verdict: kort haar met pony.
Net als iedereen.

De wereld was toen eenvoudiger: jongens hadden kort haar met een pony, meisjes lang haar met een pony.
Biologisch heel verklaarbaar.

Pas veel later begreep ik dat de schaar meer afknipt dan haar. Het is het instrument dat ons telkens opnieuw losmaakt — eerst van onze moeder, daarna van wat we ooit dachten te zijn. Elk leven is een reeks kleine amputaties, en de kapper is slechts de hoffelijke herhaling van het oermoment: de navelstreng in civiele vorm.

Op school leverde het me niets op. Ik werd nog steeds als laatste gekozen bij trefbal. Zelfs mijn eigen team probeerde me als eerste keihard eruit te gooien.
School was niet mijn ding.

Achteraf gezien was het waarschijnlijk mijn eerste les in sociale hiërarchie: de zwakke fungeert als oefenmateriaal.
Misschien is daar ook de kiem gelegd voor mijn latere fascinatie met sportonderwijs — mensen vrijwillig in ongemakkelijke, inspannende en pijnlijke situaties brengen, en ze dan wijsmaken dat het goed voor ze is.
Een maatschappelijk aanvaardbare vorm van sadisme, met stopwatch en fluitje.

Ook mijn eerste schooldag was een drama. Ik zie mezelf nog: betraande ogen, bonkend op het raam, terwijl mijn moeder me achterliet op de kleuterschool.
Alsof je je trouwe hond naar het asiel brengt om afgemaakt te worden.
“In laten slapen” heet dat dan eufemistisch.

Mijn vertrouwen in de mens heeft daar zijn diepe breuk opgelopen.
Geen mens kun je vertrouwen — zelfs je moeder niet.
Je wordt als kleuter zonder inspraak gedumpt in een bejaardenopvang voor peuters.
Is het dan vreemd dat de wereld aan de duivel is overgeleverd, en de mens zich vastklampt aan fantasiefiguren met almacht en barmhartigheid?

Vanaf dat moment begon ik het patroon te zien.
De geruststellende leugen.
De kapper zei: “Het doet geen pijn.”
Mijn moeder zei: “Ik kom zo terug.”
En later in het leven hoorde ik de politici:
“Ga maar rustig slapen.”
“Geen cent naar de Grieken.”
“Iedereen duizend euro erbij.”
“De Oekraïne is ook onze oorlog.”

Altijd hetzelfde refrein: het doet geen pijn.
Maar het doet altijd pijn.

Nee, mijn vertrouwen in zowel de mensheid als het leven heeft een fikse deuk opgelopen.
Als kind denk je nog dat alles blijft zoals het is — dat je een leven lang met blokken of poppen kunt spelen.
Maar dat is niet zo.

Mijn grootouders zijn overleden.
Mijn ouders zijn overleden.
En wie zorgt er dan voor mij?
Niemand.

Je moet het zelf maar uitzoeken.
In zo’n wereld is wantrouwen geen afwijking, maar gezond verstand.

Vertrouwen verlies je zoals tanden of haar: eerst pijnlijk, daarna wen je eraan. En ik sluit niet uit dat er een gerede kans is dat ook ik op den duur kom te overlijden.
Ik hou nog een slag om de arm.
Het zou dan wel de eerste keer zijn.

Misschien is de dood niet meer dan de laatste knip — de finale scheiding van alles waar we ooit aan vastzaten. En ook dan zal iemand fluisteren: het doet geen pijn.

Ook interessant voor jou!