De Complete Kickbokser Bestaat Niet

(en als je denkt van wel, heb je al verloren)

Beste collega, trainer, sportpedagoog of anderszins behept met menselijk gedrag,

Je hebt hem vast ook wel eens ontmoet.

Die trainer die met spreadsheets vol spiergroepen, rotatiehoeken en VO2-maxen probeert een (spel)sporter te kweken zoals een auto in elkaar wordt gezet. Eerst het onderstel (kracht), dan de besturing (coördinatie), dan de lak (techniek). En aan het eind van de rit verbaasd is dat het voertuig… nergens komt.

Of je bent hem misschien zelf geweest. Geen zorgen, je bent in goed gezelschap.

In mijn nieuwste stuk — “De Complete Kickboxer Bestaat Niet – En Dat Is Maar Goed Ook” — neem ik deze biomechanische sprookjes onder de loep. We gaan van Frankenstein-trainingen naar semantische vechtkunst, van spierfetisjisme naar handelingsbekwaamheid. En onderweg schieten we wat heilige huisjes omver.

Een greep uit de menukaart:

  • Waarom een trap zonder context net zo betekenisloos is als een flirt in een leeg lokaal
  • Hoe je met minder keuzes sneller kunt reageren (tenzij je graag twijfelt tijdens counters)
  • Waarom trainers eigenlijk toneelregisseurs zijn, maar dat liever niet willen toegeven
  • En waarom de mythe van de ‘complete sporter’ vooral winst oplevert voor supplementenverkopers

Laat je verrassen, verwarren of verontwaardigen. Maar lees het. En deel het met iedereen die nog gelooft dat je vechtsport leert uit een boekje of met een stoplichtschema.

Want trainen is geen bouwpakket.

Het is een vorm van georganiseerde chaos.

Met vriendelijke groet — en een knipoog,

Peter Koopman
(Trainer, criticaster, choreograaf van chaos)

25 mei. 2025

Tel.: 06 8135 8861

De Complete Kickbokser Bestaat Niet – En Dat Is Maar Goed Ook

Een Breuk met de Biomechanische Orthodoxie van de Sportpraktijk

1. Inleiding: De Mythe Ontleed

De sportwereld kent zijn eigen religies. Een van de hardnekkigste dogma’s binnen de vechtsport is het ideaalbeeld van de ‘complete kickbokser’ – een mythische hybride tussen een anatomisch perfect gebouwd lichaam, een zenuwstelsel van titanium en een mentale veerkracht die enkel in Marvel-films voorkomt. Dit archetype, geprojecteerd op de mat, leeft voort in trainingshandboeken, exameneisen en het onderbewustzijn van menig trainer.

De idee is simpel en gevaarlijk: als we alle deelvaardigheden – snelheid, kracht, flexibiliteit, tactisch inzicht, mentale weerbaarheid – maar voldoende isoleren, trainen en perfectioneren, dan krijgen we vanzelf de ultieme vechtsporter. In werkelijkheid leidt dit tot een Frankenstein-aanpak van motorisch leren: een hoop losse onderdelen die samen een vormloos geheel vormen.

In dit artikel werp ik een systematische en cynisch-ironische blik op deze biomechanisch geïnspireerde trainingsdogma’s en formuleren we een alternatief: een handelingstheoretisch perspectief, waarin de kickbokser geen assemblage is, maar een handelend subject in een complexe, onvoorspelbare wereld.

2. De Mechanisering van Sport: Biomechanica als Ideologische Bril

De deductieve benadering van training vindt zijn wortels in de Tayloristische logica van de industriële revolutie. In plaats van het lichaam te benaderen als levend systeem, wordt het behandeld als een assemblagelijn met krachtoverbrengende onderdelen. In de sport vertaalt zich dat naar fasegerichte training: eerst techniek, dan kracht, dan toepassing.

De biomechanica en inspanningsfysiologie zijn hierbij de heilige teksten. Spieren worden geoptimaliseerd, hoeken gemeten, VO2-maxen vergeleken alsof men de prestaties van een Formule 1-wagen analyseert. Het menselijk lichaam wordt herleid tot een input-output machine: voer trainingsprikkels toe, en je krijgt een verbeterde kickbokser terug. Toch?

Niet dus. Zoals Davids et al. (2008) stellen, negeert deze benadering fundamenteel de contextafhankelijkheid van motorisch gedrag. Beweging ontstaat niet in het luchtledige, maar in een continue interactie tussen sporter, taak en omgeving. De mythe dat we universele motorische vaardigheden kunnen ontwikkelen los van betekenisvolle contexten is wetenschappelijk achterhaald en pedagogisch gevaarlijk.

“Het is alsof men een chirurg wil opleiden door hem op een sinaasappel te laten oefenen, in de hoop dat hij dan een openhartoperatie aankan.”

3. De Fragmentatie van Vaardigheid: STAPELstrategieën en Transferproblemen

Het dominante model in veel vechtsportopleidingen is wat ik de STAPELstrategie noem: vaardigheden worden geïsoleerd aangeleerd en pas later in het spel samengevoegd. Eerst stoten, dan voetenwerk, dan verdediging. Pas als de losse onderdelen ‘zitten’, mag de sporter — in een soort Frankensteinmoment — het gevecht simuleren.

Deze benadering is een voorbeeld van wat Newell (1986) en later Renshaw et al. (2019) beschrijven als een transferprobleem: gedrag dat geleerd wordt in contextarme situaties, is zelden overdraagbaar naar contextrijke situaties. Techniek zonder timing is als een pistool zonder munitie: het ziet er gevaarlijk uit, maar mist zijn doel.

“Een trap zonder tegenstander is als een liefdesverklaring zonder geliefde: vorm zonder functie.”

Daarbij komt nog het risico van overtraining van geïsoleerde vaardigheden, waarbij de sporter leert reageren op irrelevante stimuli. Zoals Bernstein (1967) al stelde: beweging is geen vaste vorm, maar een oplossingsstrategie voor een motorisch probleem. Een trap is geen formule; het is een antwoord op een vraag die telkens anders gesteld wordt.

4. De Kickbokser als Actor: Het Handelingstheoretisch Model

Tegenover deze biomechanische orthodoxie staat het handelingstheoretisch model. Waar de eerste de sporter ziet als object van training, benadert de tweede hem als subject: een handelend, interpreterend wezen in een betekenisvolle omgeving.

Gedrag is, in de woorden van Kurt Lewin (1935), een functie van persoon en situatie: G = f(P,S). Dat betekent dat de kickbokser in de ring niet slechts zijn getrainde repertoire afdraait, maar voortdurend betekenis geeft aan situaties, improviseert, anticipeert, en communiceert — vaak non-verbaal, maar des te indringender.

De ring is geen laboratorium, maar een semantisch veld waarin elke beweging geladen is met betekenis. De jab is niet zomaar een rechtse stoot; het is een vraag, een lokmiddel, een bluff of een signaal. De sporter als semantisch dier.

“In plaats van bewegingen te reproduceren, leert de sporter problemen op te lossen.”

5. Wat Is Trainen Eigenlijk? Een Filosofisch Intermezzo

Trainen is geen lineaire overdracht van kennis of techniek, maar een dialectisch proces. De trainer is geen mechanicus, maar een choreograaf van chaos. Elke trainingssessie is een improvisatie binnen bepaalde grenzen, waarbij zowel sporter als trainer voortdurend leren, reageren en bijsturen.

De Duitse denker Gert Biesta (2010) spreekt van drie functies in onderwijs: kwalificatiesocialisatie en subjectificatie. In de conventionele sportpraktijk blijven we steken in de eerste twee: we willen sporters kwalificeren (voor de competitie) en socialiseren (discipline, gehoorzaamheid), maar vergeten subjectificatie: de ontwikkeling van autonome, reflectieve, handelende mensen.

In de woorden van Han (2015): we zijn moe van het zijn. De sporter wordt herleid tot een functionele eenheid in een groter systeem van prestaties, certificering en controle.

“De trainer die denkt te onderwijzen, maar alleen conditioneert, is een hondentrainer met diploma.”

6. Motivatie: Zelfbedrog en Sociale Schijn

Waarom sporten mensen echt? Laten we de illusie van ‘gezondheid en welzijn’ even parkeren. Sapolsky (2017), Lorenz (1966) en Buss (1999) wijzen ons op evolutionair diepgewortelde drijfveren: dominantie, status, agressie, seksuele selectie.

De moderne sport is een geïnstitutionaliseerde vorm van gevecht: sociaal geaccepteerde agressie, verpakt in neopreen en reglementen. De ring is een theatrale arena waarin de primitieve impulsen van de mens geciviliseerd worden uitgeleefd. Maar laten we niet doen alsof het iets anders is dan dat.

“De sporter denkt zichzelf te overwinnen, maar in werkelijkheid wordt hij slechts beter in het voldoen aan sociale verwachtingen.”

En ja, hier past ook de beroemde “flow”-theorie van Csikszentmihalyi (1990) als onderdeel van de zelfbegoocheling: de euforie van volledige absorptie in een taak, waarin tijd, zelf en wereld oplossen. Maar wie of wat regisseert deze flow? Een intern verlangen, of een extern opgelegd script van discipline en prestatie? De vraag blijft hangen.

7. Praktische Implicaties voor Trainers en Opleiders

Wat betekent dit alles voor de praktijk? In elk geval dit: training moet ophouden met het najagen van controle en beginnen met het omarmen van complexiteit. De constraints-led approach (Renshaw et al., 2019) biedt praktische aanknopingspunten: ontwerp situaties waarin de sporter zélf leert coördineren, beslissen, en reageren.

Werk met variabiliteit, niet met herhaling. Train geen techniek, maar intentioneel gedrag. Maak geen trainingsschema’s gebaseerd op spiergroepen, maar op probleemclusters. En wees vooral minder bezig met het beheersen van de sporter, en meer met het bevrijden van zijn handelingsvermogen.

“Een trainer die geen chaos toelaat, kweekt robotten. En robotten verliezen van mensen.”

8. Conclusie: De Nederigheid van de Trainer in een Chaotische Wereld

De complete Kickbokser bestaat niet. En dat is maar goed ook. Want in de illusie van perfectie schuilt de dood van creativiteit, improvisatie en betekenis. De beste sporters zijn geen optelsom van eigenschappen, maar een emergente complexiteit van organisme, taak en context.

De trainer moet dus niet streven naar volledigheid, maar naar één ding: het begeleiden van sporters in het leren omgaan met het onvolledige. Met chaos. Met ambiguïteit. Met zichzelf.

De ring is geen plek van zekerheid, maar van mogelijkheid. Geen tribune van controle, maar een podium van verwondering.

“Wie traint voor beheersing, eindigt in verstarring. Wie traint voor betekenis, wordt onverwacht gevaarlijk.”

Referenties

  • Bernstein, N. (1967). The Coordination and Regulation of Movements. Pergamon.
  • Biesta, G. (2010). Good Education in an Age of Measurement. Routledge.
  • Buss, D. (1999). Evolutionary Psychology: The New Science of the Mind. Allyn & Bacon.
  • Csikszentmihalyi, M. (1990). Flow: The Psychology of Optimal Experience. Harper & Row.
  • Davids, K., Button, C., & Bennett, S. (2008). Dynamics of Skill Acquisition: A Constraints-Led Approach. Human Kinetics.
  • Han, B.-C. (2015). Moe van het zijn: Burn-out in de prestatiemaatschappij. Boom.
  • Lewin, K. (1935). A Dynamic Theory of Personality. McGraw-Hill.
  • Lorenz, K. (1966). On Aggression. Harcourt.
  • Newell, K. M. (1986). Constraints on the development of coordination. In M. G. Wade & H. T. A. Whiting (Eds.), Motor development in children: Aspects of coordination and control.
  • Renshaw, I., Davids, K., Newcombe, D., & Roberts, W. (2019). The Constraints-Led Approach: Principles for Sports Coaching and Practice Design. Routledge.
  • Sapolsky, R. M. (2017). Behave: The Biology of Humans at Our Best and Worst. Penguin.
  • Taleb, N. N. (2012). Antifragile: Things That Gain from Disorder. Random House.

Ook interessant voor jou!