Waarom u opstaat als de bel gaat (en denkt dat u vrij bent)
Beste lezer,
U herkent het vast: dat onbedwingbare reflexje om op te kijken bij een ping, een trilling, een belletje. U noemt het “aandacht”, uw brein noemt het “overleven”. En ergens in die misverstandvolle samenwerking is de waarheid verdampt.
In mijn nieuwe essay, “De Bel van Baudrillard – over de wachtkamer van de werkelijkheid”, onderzoek ik hoe wij — van Montaigne tot Nietzsche tot de nieuwste iPhone-update — zijn verworden tot keurige proefpersonen in een eindeloos sociaal experiment. We staan op bij signalen die niemand meer begrijpt, verdedigen meningen die van iemand anders zijn, en noemen dat vervolgens ‘autonomie’.
Kortom: een vrolijke dissectie van het meest succesvolle ritueel aller tijden — het meedoen zonder te weten waarom.
Met een beetje Sapolsky, een vleugje Damasio, en een flinke dosis ironie.
Wie weet: na het lezen blijft u bij het volgende belletje gewoon zitten.
Maar dat zou natuurlijk… asociaal zijn.
Hartelijke groet,
Peter Koopman
Afdeling Zelfreflectie & Andere Ongezonde Neigingen
De Bel van Baudrillard
Over de wachtkamer van de werkelijkheid
Hoe een dier dat betekenis zoekt uiteindelijk verdwaalt in zijn eigen simulaties
1. De bel gaat
Een wachtkamer. Een vrouw neemt plaats, kijkt om zich heen. Een bel klinkt. De anderen in de ruimte – allemaal acteurs – staan op. Ze kijkt verbaasd, aarzelt, en besluit dan mee te doen. De bel klinkt opnieuw; iedereen staat, zij ook. Na verloop van tijd verdwijnen de acteurs één voor één. Nieuwe proefpersonen nemen hun plaats in. En, wonderlijk genoeg, blijven ze allemaal opstaan bij het belsignaal. Geen van hen weet waarom.
Dit kleine experiment – ooit gebruikt in sociale gedragsstudies – is een perfecte metafoor voor de menselijke conditie. De mens doet wat anderen doen, rationaliseert het achteraf, en noemt het dan ‘betekenis’. Het is niet domheid, maar biologie: de drang tot aansluiting. Wat ooit zin had (de bel als signaal) is verworden tot ritueel. En het ritueel, eenmaal ontkoppeld van de werkelijkheid, wordt cultuur.
We lachen erom – tot we beseffen dat vrijwel elk aspect van ons dagelijks leven op dezelfde manier functioneert: geld, moraal, politiek, wetenschap, zelfs liefde. We staan op bij elke bel, zonder te weten wie hem ooit heeft geïnstalleerd.
2. Montaigne – De eerste spiegel
Michel de Montaigne (1533–1592) was de eerste Europeaan die het aandurfde de mens openlijk als een subject van studie te beschouwen – inclusief zijn dwalingen, ijdelheden en zelfbedrog. Zijn observatie dat er “meer boeken over boeken bestaan dan over welk onderwerp dan ook” lijkt onschuldig, maar is in feite vernietigend: de mens is niet geïnteresseerd in de werkelijkheid, maar in zijn reflectie ervan.
Montaigne zag al in dat we niet naar de wereld kijken, maar naar elkaars interpretaties van die wereld. Dat is het begin van de meta-cultuur: de mens als dier dat denkt over zijn denken en uiteindelijk liever leeft in gedachten over gedachten dan in de ruwe realiteit van het bestaan.
De wachtkamer is Montaigne’s mens in praktijk: niemand reageert op de bel zelf (de fysieke prikkel), maar op de interpretatie van die prikkel – belichaamd door de groep. Het denken is secundair; de spiegel, tertiair.
3. Nietzsche – De dood van het feit
Waar Montaigne nog glimlachend observeerde, sloeg Nietzsche met de hamer. “Er bestaan geen feiten, alleen interpretaties.” Met die zin wordt de werkelijkheid van haar fundament ontdaan. Niet omdat Nietzsche relativist was, maar omdat hij de illusie van objectiviteit doorzag.
Wat wij “feit” noemen, is volgens hem slechts de dominante interpretatie van het moment – een tijdelijk machtsresultaat. Waarheid is dus niet iets wat gevonden wordt, maar wat gewonnen wordt.
Biologisch gezien klinkt dat verdacht veel als wat Robert Sapolsky een “overlevingsstrategie van het brein” noemt: het brein is geen objectieve waarheidsmachine, maar een energiezuinig voorspellingsapparaat. Het bouwt een intern model van de wereld en corrigeert slechts als dat model pijn of gevaar oplevert.
Met andere woorden: we geloven niet wat waar is, maar wat werkt.
En wat werkt, is wat de groep bevestigt.
4. De biologie van het volgen
Waarom volgen we de groep, zelfs als die groep zich overduidelijk irrationeel gedraagt?
Het antwoord is evolutionair simpel: wie afwijkt, sterft alleen.
Sapolsky toonde in zijn observaties van bavianen dat het brein van sociale primaten geprogrammeerd is om hiërarchie en synchronie te bewaken. De hersenactiviteit van een aap die geïsoleerd raakt, vertoont dezelfde stresspatronen als die van een mens met zware angststoornissen. Conformiteit is dus geen sociaal concept, maar een overlevingsmechanisme.
Antonio Damasio voegde daaraan toe dat gevoelens in feite lichamelijke signalen zijn die de hersenen vertellen of iets “goed” of “slecht” is. Wanneer we gedrag zien dat overeenkomt met dat van de groep, daalt onze fysiologische spanning – we voelen rust, en dat noemen we waarheid.
De evolutionaire psychologen Boyd & Richerson noemden dit “cultural learning bias”: imitatie als energiebesparende leerstrategie. De mens denkt niet omdat hij slim is, maar omdat hij te lui is om alles zelf te ontdekken.
In de wachtkamer is dit mechanisme tastbaar: het opstaan bij het belsignaal bespaart cognitieve inspanning. “De anderen doen het; het zal wel kloppen.” En zo wordt biologie de moeder van cultuur.
5. Van imitatie naar ritueel
Wat in de oertijd begon als functionele synchronisatie – samen bewegen om roofdieren te verwarren – evolueerde tot ritueel. De eerste religies, offers, dansen en gebeden zijn niets anders dan georganiseerde vormen van deze groepsimitatie.
Een ritueel is betekenisloos gedrag dat betekenis krijgt door herhaling. Zodra de oorspronkelijke reden verdwijnt, blijft de vorm intact. Het wachten bij een rood licht, het zingen van een volkslied, het buigen voor een vlag – allemaal varianten van het wachtkamerfenomeen.
Jean Baudrillard zou zeggen: dit is de geboorte van de simulacrum – de kopie zonder origineel. De handeling verwijst niet meer naar een werkelijkheid, maar naar een andere handeling, die zelf al een kopie is.
Religie, politiek, moraal: allemaal tweede-orde realiteiten, gebaseerd op oude bellen waarvan niemand zich nog herinnert wat ze ooit betekenden.
6. Baudrillard – De hyperrealiteit
Baudrillard onderscheidde drie orden van simulacra:
- De symbolische – waar het teken nog verwijst naar iets reëels.
- De imaginaire – waar het teken verwijst naar een idee of mythe.
- De hyperrealiteit – waar het teken naar niets meer verwijst, maar puur circulair wordt: de schijn van betekenis.
In de hyperrealiteit wordt de bel zélf de werkelijkheid.
Nieuws verwijst niet meer naar gebeurtenissen, maar naar andere nieuwsberichten.
Geld is niet langer ruilmiddel, maar zelfreferentieel geloofssysteem.
Identiteit is geen ervaring, maar profiel.
En waarheid is slechts datgene wat het vaakst herhaald wordt.
De wachtkamer van Baudrillard is dus geen metafoor meer: het is het hele systeem waarin wij leven.
7. De neurobiologie van betekenis
Waarom voelt conformiteit zo juist aan?
Neurologisch gezien omdat het een cascade van beloningssignalen activeert.
- Mirror neurons in de premotorische cortex zorgen voor empathische afstemming.
- Oxytocine versterkt het vertrouwen in groepsleden.
- Dopamine beloont voorspelbaar gedrag.
- Serotonine stabiliseert de hiërarchische status: wie meedoet, hoort erbij.
Afwijking, daarentegen, verhoogt cortisol en adrenaline – de stresshormonen van sociale dreiging.
Sapolsky’s conclusie: het brein is ontworpen om spanning te vermijden, niet om waarheid te zoeken. Waarheid voelt vaak als dreiging, en illusie als veiligheid.
De mens conformeert dus niet uit domheid, maar omdat zijn lichaam hem daartoe dwingt. Rationaliteit komt pas achteraf – als verantwoording van iets wat biologisch al lang besloten was.
8. De fictie van autonomie
We geloven graag dat we individuen zijn met vrije wil, maar vrijwel al ons gedrag is geautomatiseerd. Het brein is een conservatief orgaan: 95% van de beslissingen wordt genomen door onbewuste netwerken die optimaliseren voor gemak en voorspelbaarheid.
De “vrije wil” is hoogstens een narratief dat achteraf opkomt om gedrag te rechtvaardigen. Daniel Wegner noemde dat “the illusion of conscious will”. Nietzsche had dat eeuwen eerder al geformuleerd: “De wil is niet de oorzaak van handelen, maar de interpretatie ervan.”
De wachtkamer toont precies dat: mensen voelen dat ze bewust kiezen om op te staan, terwijl het in werkelijkheid een reflex is.
We staan dus letterlijk in de schaduw van onze biologie. Wat wij beschouwen als “ik” is de tolk van processen die hij niet begrijpt.
9. Van ritueel naar simulatie – de moderne bel
De bel heeft nieuwe vormen aangenomen. Ze heet nu notificatie, update, breaking news.
Dezelfde Pavlov-reactie in een nieuw jasje.
We reageren niet meer op echte prikkels, maar op symbolen van prikkels. De telefoon trilt, de dopamine stijgt. We kijken, liken, delen – zonder te weten waarom.
De samenleving is één grote wachtkamer geworden, bevolkt door mensen die reageren op signalen die door machines worden gegenereerd.
Ironisch genoeg zijn de algoritmes die deze signalen sturen gebouwd op exact dezelfde biologische principes: beloning, voorspelling, en imitatie.
De mens heeft zijn eigen conditionering geïnstitutionaliseerd.
In plaats van ritueel hebben we routine; in plaats van betekenis engagement; in plaats van waarheid consensus.
Baudrillard zou glimlachen: de hyperrealiteit is niet dystopisch meer – ze is gewoon efficiënt geworden.
10. De moed om te blijven zitten
Wat gebeurt er als iemand weigert op te staan? Ongemak.
In de wachtkamer – en in de samenleving – betekent afwijking sociale frictie.
Maar precies daar ligt de enige mogelijkheid tot bewustzijn.
Wie blijft zitten, ervaart de spanning tussen biologie en bewustzijn, tussen instinct en inzicht.
Dat is geen heroïek, maar fysiologische strijd.
Authenticiteit voelt niet goed; het doet pijn.
Het vraagt om het trotseren van de homeostase die zegt: “Doe maar gewoon.”
Sapolsky zou het een prefrontale opstand noemen – de cortex die weigert de automatische limbische patronen te volgen.
Het is de neurobiologische vorm van wat Nietzsche Überwindung noemde: het overstijgen van de reflex om te volgen.
11. Conclusie – De wachtkamer als spiegel
Montaigne zag de mens die liever boeken over boeken leest dan feiten.
Nietzsche zag dat er geen feiten meer waren, slechts perspectieven.
Baudrillard zag dat zelfs de perspectieven fictief waren geworden.
De bel van de wachtkamer is hun gezamenlijke erfenis:
een symbool dat ooit verwees naar een realiteit, maar nu louter dient om de illusie van orde in stand te houden.
Biologisch gezien is dat volkomen logisch – de mens zoekt rust, niet waarheid.
Filosofisch gezien is het tragisch – hij verwart rust met betekenis.
De bel zal blijven klinken, steeds sneller, steeds luider.
En de meeste mensen zullen blijven opstaan, glimlachend, gedisciplineerd, overtuigd van hun redelijkheid.
Maar ergens, in een hoek van de kamer, zit iemand die weigert.
Niet uit opstand, maar uit helderheid.
Die mens weet dat de werkelijkheid geen geluid maakt – alleen de illusie doet dat.
Hij glimlacht, blijft zitten, en denkt:
Simulacra sum – ik ben slechts een echo van betekenis, maar tenminste hoor ik de stilte.
Literatuur & verwijzingen
- Baudrillard, J. (1981). Simulacres et Simulation. Paris: Éditions Galilée.
- Montaigne, M. de (1580). Essais. Parijs: Simon Millanges.
- Nietzsche, F. (1887). Zur Genealogie der Moral. Leipzig: Naumann.
- Sapolsky, R. M. (2017). Behave: The Biology of Humans at Our Best and Worst. New York: Penguin.
- Damasio, A. (1999). The Feeling of What Happens. New York: Harcourt Brace.
- Boyd, R., & Richerson, P. (2005). The Origin and Evolution of Cultures. Oxford: Oxford University Press.
- Wegner, D. (2002). The Illusion of Conscious Will. Cambridge: MIT Press.
- Rizzolatti, G. & Sinigaglia, C. (2008). Mirrors in the Brain. Oxford: Oxford University Press.
