Voor iedereen die gelooft dat hard trainen helpt (en dus teleurgesteld zal worden)
Beste zelfverbeteraar, prestatiejunk of schemafetisjist,
Je bent dus iemand die traint. Misschien zelfs iemand die meet. Of die gelooft dat 4×10 bij 70% van je 1RM iets zegt over je toekomstige glorie.
Ik begrijp het.
Ook ik heb ooit gedacht dat training leidt tot prestatie.
Tot ik beter gingen kijken. En toen zag ik iets geks:
de besten trainen helemaal niet het hardst.
Sterker nog — sommige atleten houden zich nauwelijks aan schema’s, maar presteren alsof ze de handleiding hebben gehackt.
Wil je weten waarom?
Dan moet je Training is geen prestatie lezen:
een boek dat afrekent met fitnessdogma’s, schemafascisme, periodiseringsmagie en het geloof dat je krachtig wordt door vier keer per week te zweten in een voorspelbare setting.
We leggen uit waarom jouw training misschien wel de grootste afleider is van je prestatie.
We noemen namen (bijvoorbeeld: jij).
We serveren casussen waar je jezelf in gaat herkennen — en daarna uit wil uitschrijven.
En ja, er zit ook nog iets van een oplossing in. Of op z’n minst: bevrijding.
Klik hier als je durft:
(of blijf rustig je biceps curlen terwijl de wereld verder beweegt)
Met ironische groet,
Peter Koopman
De redactie van Onbruikbare Waarheden
Dit artikel maakt korte metten met de illusie van de maakbare atleet.
Wat je leest in fitnessbladen, hoort van coaches of meet in apps is grotendeels ruis. Prestatie komt niet uit een spreadsheet. Ze ontstaat in chaos.
Training is geen prestatie fileert de mythes, ontleedt de mechanismes, en legt bloot waarom de beste atleten niet volgen — maar overleven.
Training is geen prestatie
Waarom schema’s falen, sporters mislukken en chaos het enige werkt
1. Verklaring van de aanval
Training is geen prestatie.
Het is herhaling zonder realiteit. Vorm zonder gevolg.
Een ritueel waarmee mensen zich wijsmaken dat ze beter worden, terwijl ze vooral leren gehoorzamen aan hun eigen schema’s.
Training is verslaving aan controle. Een poging om chaos te temmen met tabellen, om falen te vermijden met structuur, om onzekerheid te verdringen met herhaling. Maar sport geeft niets om jouw herhalingen.
De wedstrijd vraagt niet wat je geoefend hebt —
ze vraagt hoe je reageert wanneer alles misgaat.
De sporter die denkt dat hij zich kan trainen tot prestatie, verwart de loopband met het slagveld.
Verwart zweet met effect.
Verwart vermoeidheid met progressie.
Hij verwart handelen met begrijpen.
In dit stuk ga ik die vergissing ongenadig uitkleden.
Ik schop tegen heilige huisjes, brandschatten dogma’s, en gooi iedere spreadsheet het raam uit. Want prestatie laat zich niet plannen. En de atleet laat zich niet bouwen.
Hij ontstaat.
Niet dankzij training.
Maar ondanks.
2. Sport is georganiseerde onzin
Sport is het toneel van georganiseerde waanzin. Een afgesproken spelletje tussen mensen die te veel vrije tijd, te veel energie, en een te groot ego hebben. Het is niet nobel, niet natuurlijk, en al helemaal niet noodzakelijk. Het is een ritueel van verspilling — van energie, tijd, en denkvermogen — netjes verpakt in scoreborden, reglementen en medailles.
Noem het gerust wat het is: een afgesproken vorm van georganiseerde beweging, waarin we doen alsof het ergens over gaat. Want dat doet het niet. Geen enkel sportresultaat verandert iets fundamenteels aan het menselijk bestaan. Niemand sterft omdat jij geen PR haalt. Geen kind krijgt te eten omdat je de 100 meter sneller liep dan vorig jaar. Sport is geen overlevingsmechanisme.
Het is cultureel theater vermomd als fysieke noodzaak.
En toch: we bouwen een hele industrie rondom dit biologisch onzinnige gedrag. We trainen, plannen, monitoren, periodiseren. We schrijven schema’s die doen alsof het lichaam een spreadsheet is en zetten ‘progressie’ in grafieken alsof het leven zich laat voorspellen. Want controle maakt ons rustig, zelfs als het gebaseerd is op fictie.
We geloven in de maakbare atleet. De mens die, mits genoeg sets, reps en eiwitten, perfect gevormd zal zijn voor zijn sport. Onkwetsbaar, onverslaanbaar. Maar dat wezen bestaat niet. Hij is een marketingfantasie geboren uit supplementen, fitnesstijdschriften en sportwetenschappers die bang zijn voor het onmeetbare.
De waarheid is ongemakkelijker. Sportprestatie komt niet voort uit schema’s, maar uit adaptief gedrag onder stress. Uit improvisatie. Uit het vermogen van een systeem om zichzelf te organiseren terwijl alles verandert. De ‘beste’ atleten zijn niet de sterksten, de snelsten, of de meest gestructureerden — het zijn de meest contextgevoelige, energie-economische opportunisten die binnen de regels chaos beter benutten dan de rest.
Training is daarin een vreemde eend: het is niet ‘functioneel’, maar per definitie onnatuurlijk gedrag. Het is herhaalde afwijking van het normale leven, met als doel straks beter te presteren binnen een context die net zo artificieel is. Het is voorbereiding op iets dat zelf al simulatie is. Meta-onnuttigheid verpakt in zwetende toewijding.
Wie dit niet ziet, blijft sets tellen.
Wie dit doorziet, begint eindelijk iets te begrijpen van prestatie.
De fictie van fysieke eigenschappen
De sportwetenschap heeft het menselijk lichaam in stukken gehakt en die brokstukken netjes gelabeld: kracht, snelheid, uithoudingsvermogen, coördinatie, lenigheid. Alsof je de mens kunt opbouwen als een Ikea-kast. Alsof het systeem zich laat reduceren tot vijf motorische eigenschapjes, afgevinkt op een formulier van een KNSB-opleiding.
Deze indeling is geen realiteit. Het is een conceptuele vluchtheuvel voor mensen die bang zijn voor complexiteit. Je kunt er namelijk van alles mee: meten, grafieken maken, testdagen organiseren. Maar begrijpen doe je er niets mee.
Wat zijn ‘eigenschappen’ eigenlijk?
Het zijn abstracties. Constructen. Noem het gerust functionele leugens. Want in werkelijkheid komt geen van die eigenschappen los voor. Niemand is ‘snel’ zonder context. Snel ten opzichte van wie? In welke situatie? In welke richting? En hoe lang?
Kracht dan? Iemand kan deadliften als een hijskraan en alsnog trager bewegen dan een gepensioneerde judo-opa. Kracht zonder timing is niets anders dan traag geweld. En uithoudingsvermogen? Zonder taak is het gewoon doorgaan met niks.
Deze eigenschappen bestaan alleen in meetopstellingen. In het veld, in de ring, op de mat? Daar werkt het lichaam als één integraal, zelforganiserend geheel, waarin die zogenaamde eigenschappen samensmelten tot wat we eigenlijk zouden moeten meten: adaptief gedrag onder contextdruk.
Waar komt deze onzin vandaan?
Het is de erfenis van het reductionisme. Van het geloof in de maakbare mens. Van de drang naar meetbaarheid, controle, voorspelbaarheid — omdat onzekerheid oncomfortabel is. Dus knipte men sportprestatie op in overzichtelijke stukjes. Dan kon je iemand tenminste trainen op lenigheid, alsof die eigenschap op zichzelf bestond, los van motivatie, angst, vermoeidheid, lichaamshistorie en omgevingscontext.
Maar de realiteit is vuiler.
De realiteit is dat een sporter geen optelsom van eigenschappen is, maar een tijdelijk georganiseerde flux van zenuwsturing, reflexen, waarneming, energieverdeling en fysieke beperkingen. Een vechter beweegt niet krachtig, of snel, of lenig. Hij beweegt adequaat binnen een bedreigende context. De prestaties ontstaan uit situatiespecifieke organisatie, niet uit losstaande vaardigheden.
De conclusie?
De klassieke motorische eigenschappen zijn niet fundamenteel, ze zijn functioneel fictief. Handig als kapstok voor trainingsboeken en toetsformulieren, waardeloos als verklaringsmodel voor échte prestatie.
Wie traint op ‘kracht’ traint vaak blind.
Wie traint op adaptief vermogen, traint met zicht op de werkelijkheid.
| 3. Training is onnatuurlijk |
Laten we beginnen met een ongemakkelijke waarheid: training is geen normaal menselijk gedrag. Het is een geformaliseerde afwijking. Een ritueel van herhaling dat in geen enkel natuurlijk scenario zou plaatsvinden — tenzij je een obsessieve neuroot of een aspirant-slaaf bent.
Mensen trainen niet in het wild. Ze overleven. Ze bewegen als het moet. Ze rusten als het kan. Ze anticiperen, vermijden, benutten. Maar nergens in de menselijke geschiedenis ging iemand zonder directe noodzaak twintig keer hurken met een boomstam op z’n nek — vijf keer per week, in vier setjes, met progressive overload.
Training is de georganiseerde herhaling van het onnatuurlijke
Wat wij training noemen, is in essentie een georganiseerde verstoring van homeostase. Je voert een reeks handelingen uit die je lijf niet wil doen, met als doel een toekomstige adaptatie.
Maar dat doel bestaat enkel binnen een kunstmatig kader:
- een sportwedstrijd
- een body composition ideaal
- een testbatterij
- of erger: sociale validatie op Instagram
Zonder dat kader is training absurd. Een schreeuw in een lege kamer.
Het is pas logisch binnen het ritueel van sport — en zelfs daar vaak discutabel.
De verwarring: training ≠ prestatie
De meeste mensen verwarren training met prestatie. Ze denken: als ik genoeg train, dan presteer ik wel. Maar dat is een categorieverwarring.
Training = voorbereiding.
Prestatie = toepassing onder druk, in onvoorspelbare context, met alles wat het schema níet voorzag.
Train je in vaste patronen zonder verstoring? Dan train je niets anders dan volgzaamheid.
Wie zich alleen aanpast aan de oefensituatie, wordt beter in trainen — niet in presteren.
Training als motorisch ritualisme
De overgrote meerderheid van sporttraining is een vorm van motorisch ritualisme:
- vooraf bedacht
- repetitief
- contextloos
- zonder directe feedback vanuit een echte taak
Het lichaam voert uit, maar leert niets over de wereld waarin het zal moeten presteren.
Het leert bewegen zonder reden. En dat is precies wat echte prestatie niet is.
De paradox: noodzakelijk, maar onvoldoende
Begrijp me goed: training is nodig. Geen adaptatie zonder stimulus.
Maar training moet begrepen worden als tijdelijke functionele afwijking, niet als realiteit.
Het is een voorbereiding op iets dat zelden op die voorbereiding lijkt.
Wie training verheft tot dogma, bouwt een muur van routine om zich heen.
Wie training gebruikt als middel tot adaptatie in chaos, traint z’n systeem — niet z’n schema.
4. Je traint niet wat je denkt
De grootste denkfout in training is deze: men denkt dat oefening prestatie traint.
Dat het herhalen van beweging X in context Y automatisch leidt tot succes in situatie Z.
Maar sport is geen oefening. Sport is de toepassing van gedrag onder druk, onder dreiging, in chaos.
Wat we vaak “sportspecifieke training” noemen, is in de praktijk een misplaatste poging om een onvoorspelbaar systeem voorspelbaar te maken. En dat lukt zelden. De context is te vloeibaar. De sporter is geen metronoom. De wedstrijd geen oefenruimte.
De illusie van overdracht
Je ziet het overal:
- Judoka’s die duizend keer een worp maken in een lege dojo
- Voetballers die dribbelen tussen kegels alsof die terug tackelen
- Boksers die “combinaties” trainen in de lucht, zonder timing, zonder tegenreactie
- Vechtkunstenaars die kata’s uitvoeren met de precisie van een operazanger, maar zonder enig functioneel dreigingsbesef
Noem het gerust wat het is: motorisch masturberen.
Beweging zonder weerstand, timing zonder dreiging, techniek zonder tegenpartij.
Kata: vorm zonder realiteit
Kata — die heilige graal van veel oosterse vechtsporten — is het toppunt van transferillusie.
Een choreografie, verstoken van feedback. Een serie symbolische gebaren die alleen bestaan omdat niemand terugslaat. Het is de dans van de schijnzekerheid.
Een ritueel dat alleen binnen zijn eigen grammatica functioneert, maar geen spat overdraagt naar een gevecht dat onregelmatig, asymmetrisch, agressief en chaotisch is.
Kata is geen training. Het is herinnering.
En de enige reden dat het blijft bestaan is omdat het veilig is. Want echte context is brutaal.
Training ≠ simulatie ≠ prestatie
De sporter wordt dus misleid:
- Eerst denk je dat je oefent.
- Dan denk je dat je simuleert.
- En uiteindelijk geloof je dat je voorbereidt.
Maar de realiteit van sport vraagt om gedrag dat zich aanpast aan omstandigheden die nooit exact overeenkomen met je training.
Tijdvensters variëren. Tegenspelers doen onverwachte dingen. Je voelt je moe, geïrriteerd, onstabiel. Alles wringt. Dán moet het gebeuren. En daar heb je geen kata aan.
Transfer is zelden lineair
Transfer gebeurt zelden door simpelweg dezelfde beweging te herhalen. Het gebeurt:
- Als de waarnemingscontext lijkt op die van de wedstrijd
- Als het tijd-ruimtelijke venster vergelijkbaar is
- Als het besluitvormingsmoment geëxploiteerd moet worden
- Als motorische variatie wordt toegestaan in plaats van gecorrigeerd
Wat niet voldoet aan die criteria? Hoort niet thuis in een prestatiegerichte voorbereiding.
Kortom
Je traint geen trap.
Je traint het moment waarop je besluit te trappen — en of dat überhaupt slim is.
Je traint geen stoot.
Je traint de waarneming van een opening, het explosieve reageren, de afweging van risico.
Wie dat begrijpt, stopt met nadoen.
En begint met bouwen aan gedrag dat zich redt — ongeacht de situatie.
5. Wat werkt waar — en waarom nergens
Niet alle sport vraagt om dezelfde motoriek. Niet elke training is even dom — of even zinvol.
Tijd dus om orde te scheppen in de chaos: een universele trainingsindeling, gebaseerd op waar de beweging haar betekenis vandaan haalt.
1. Bewegingsverloop-georiënteerde training
De vorm is het doel
Beweging staat centraal als opzichzelfstaande kunst of ritueel. Niet het effect van de beweging, maar haar perfectie.
Toepassing:
– turnen
– artistieke gymnastiek
– ballet
– martial arts kata’s
Probleem:
– leidt tot rigiditeit
– weinig adaptief vermogen
– geen contextafhankelijke executie
– traint het lichaam tot vorm, niet tot functie
Klassieke fout:
– technische perfectie verwarren met prestatievermogen
– trainen op controle in plaats van op adaptieve output
2. Resultaat-georiënteerde training
Hier draait alles om wat de beweging doet — niet hoe mooi ze eruitziet. Maar ook hier moeten we splitsen:
2a. Eenvoudig resultaat-georiënteerd
Context is stabiel, beweging is herhaalbaar
De omgeving verandert nauwelijks. Techniek blijft consistent. Doel is eenvoudig te meten (tijd, afstand, gewicht).
Voorbeelden:
– zwemmen
– sprinten
– roeien
– gewichtheffen
Kenmerken:
– herhaling = effectief
– beweging kan ‘blind’
– %1RM, load-progression, klassieke krachttraining = functioneel
– motorische eigenschappen (kracht, snelheid, etc.) = direct prestatiebepalend
Werkt:
– als modellen
– als meetstrategie
– als trainingsprotocol
2b. Complex resultaat-georiënteerd
Context is veranderlijk, gedrag moet zich aanpassen
De prestatie ontstaat binnen interactie, onder tijdsdruk, tegen verzet. Besluitvorming, timing en adaptatie zijn bepalend.
Voorbeelden:
– boksen
– judo
– voetbal
– volleybal
– honkbal
Kenmerken:
– waarneming bepaalt gedrag
– motorische variabiliteit = essentieel
– ‘blind’ trainen = transferverlies
– self-organizing systeem nodig
– vaste vormen = beperking
Belangrijkste prestatiebepalers:
– perceptie-motoriek
– motorisch anticiperen
– adaptieve dynamiek
– mentale schakelkracht
Fouten in de praktijk:
– isolatieoefeningen als voorbereiding op chaos
– vormtraining in contexten waar gedrag bepalend is
– krachttrainen zonder waarneming of tijdsdruk
Samenvatting:
| Type training | Waar effectief | Waar ineffectief |
| Bewegingsverloop-georiënteerd | Artistieke sporten | Functionele sportcontexten |
| Eenvoudig resultaat-georiënteerd | Monostructurele sporten | Spelsporten/duelsporten |
| Complex resultaat-georiënteerd | In adaptieve contexten | In gestandaardiseerde settings |
Deze matrix vormt de ruggegraat van alles wat je eerder schreef. Het maakt zichtbaar waar schema’s werken — en waar ze alleen maar schade aanrichten.
6. De aberratie die we talent noemen
Een retrospectief label op complexe afwijkingen
“Die heeft talent.”
Het is een van de meest uitgesproken, minst begrepen zinnen in sportland.
Talent klinkt als een compliment, maar is meestal een projectie van onwetendheid.
Het betekent: “Ik zie iets opvallends, maar ik weet niet waarom het werkt.”
Talent is geen eigenschap – het is een retrospectieve rationalisatie
Je noemt iemand talentvol als hij iets presteert wat je niet verwachtte.
Achteraf plak je er een etiket op, omdat het menselijk brein allergisch is voor onverklaarbare uitkomsten.
Het label ’talent’ is dus een cognitieve pleister op een epistemologische wond.
“Hij had het altijd al in zich.”
Nee. Jij zag het pas toen hij presteerde.
De biologische realiteit van talent: een afwijking, geen gave
Wat we ‘talent’ noemen is vaak:
· een genetische mutatie die toevallig functioneel blijkt (denk: pees-insertie, spiervezeltype, asymmetrische joint mobility)
· een ontwikkelingsstoornis die in een bepaalde context werkt (denk: hyperfocus, obsessief gedragspatroon)
· een sensorische gevoeligheid die elders als handicap zou gelden
Talent is dus een statistische afwijking van het gemiddelde — een vorm van ‘biologische toevalstreffer’ met een keerzijde.
Want waar het voordeel oplevert in sport, kost het ergens anders stabiliteit, flexibiliteit of duurzaamheid.
Sociale verwarring: talent als verwachtingsbom
Zodra iemand als ‘talentvol’ wordt bestempeld, gebeurt er iets geks:
· Coaches trainen minder op ontwikkeling, want “het zit er al in”
· Teams verwachten directe resultaten, geen leercurve
· Falen wordt zwaarder afgestraft, omdat het afwijkt van het narratief
Kortom: het label ‘talent’ is een compliment met bijlwerking.
Het verstoort adaptieve ontwikkeling door prestatie te verwarren met potentie.
Waar leidt het toe?
– Tot overbelasting van jonge sporters, die hun fysieke voorsprong niet kunnen vertalen naar duurzame progressie
– Tot selectiebias, waar laatbloeiers verdwijnen omdat ze niet opvallen vóór hun window of competence opent
– Tot coachluiheid, waar men stopt met leren zodra ‘de gouden atleet’ is gevonden
Een alternatief perspectief
In plaats van naar ‘talent’ te zoeken, zou sport moeten kijken naar:
· Adaptievermogen
· Waarnemingsscherpte in context
· Herstelcapaciteit na falen
· Mentale reorganisatie onder druk
Want een echt presterend systeem is zelden het sterkste, mooiste of meest veelbelovende.
Het is het systeem dat zich blijvend organiseert tegen een veranderende werkelijkheid.
Niet het kind met de perfecte 40-meter sprint, maar degene die blijft verbeteren ondanks falen, feedback en verstoring.
Talent is het excuus van de trainer die niet begrijpt waarom iets werkt. En de ondergang van de sporter die er te vroeg in gaat geloven.
7. De kick van het onbekende
Waarom atleten juichen alsof ze God verrassen – en daarmee zichzelf verraden
Scoren is verrassen.
Niet alleen de tegenstander.
Maar vooral jezelf.
Want sport is slechts zinvol zolang de uitkomst onzeker is.
Een doelpunt is pas extatisch omdat het niet gegarandeerd is.
Een knock-out pas legendarisch omdat hij onvoorspelbaar is.
Maar hier wringt het.
Iedere sporter traint alsof het voorspelbaar moet worden.
En juicht alsof hij niets had verwacht.
Dat is geen professionaliteit. Dat is performance art.
De illusie van beheersing, het toneel van verrassing
Kijk naar de voetballer die scoort — shirt over zijn hoofd, rennend richting publiek, wijzend op zichzelf.
Niet als bevestiging, maar als bekentenis:
“Ik wist niet dat ik dit kon.”
Een atleet die écht beheerst, juicht niet.
Hij keert om, nonchalant. Omdat het normaal is.
Vanzelfsprekend. Omdat hij weet wat hij doet.
Maar het kind in het lichaam van de prof verlangt applaus.
Niet voor het doelpunt — maar voor de bevestiging dat hij bestaat.
Zichtbaar, bijzonder, uniek.
Dat is wat die vinger naar de hemel of het logo betekent:
“Zie mij. Bevestig mij.”
Waarom we het tóch willen
De mens is verslaafd aan het onbekende.
Niet ondanks de onzekerheid — maar juist daardoor.
Voorspelbaarheid is veilig, maar saai.
Onzekerheid is gevaarlijk, maar vol belofte.
En niets activeert het systeem van verlangen meer dan het gevoel: het zou kunnen lukken.
Daarom gokken we.
Daarom sporten we.
Daarom juichen we.
Niet omdat we iets beheersen.
Maar omdat we iets meemaken wat zich aan controle onttrekt.
De paradox van training
De hele trainingscultuur draait om controle, beheersing, replicatie.
Maar wat belonen we?
Het onverwachte. Het zeldzame. Het geluk bij de afslag.
We plannen voor zekerheid.
Maar onthouden de momenten waarop het schema losgelaten werd.
Het mysterie. De chaos. De one-off.
De blindheid van de juichende atleet
Het shirt over het hoofd is het ultieme gebaar van blindheid.
Letterlijk en figuurlijk.
De speler ziet niets meer.
En wil ook niet zien wat het werkelijk zegt:
“Ik ben verbaasd over mezelf.”
Maar wie verbaasd is over zijn eigen prestatie, heeft hem niet beheerst.
Hij heeft hem beleefd.
Bij toeval, door samenloop, door flow.
Niet dankzij training. Maar ondanks.
Echte meesters juichen niet
Ze glimlachen.
Ze knikken.
Of ze keren stil om.
Want zij weten: de prestatie is geen verrassing.
Het is het logische gevolg van een systeem dat zichzelf organiseert binnen onzekerheid.
Geen magie. Geen verrassing. Geen narcisme.
Alleen beheersing in de chaos.
En dat is veel indrukwekkender dan een kind met een shirt over z’n hoofd.
7. Chaos is geen fout, maar voorwaarde
Laten we alle pretenties over sporttraining maar direct naar de vuilnisbelt verwijzen:
de spreadsheet voorspelt niets, de periodisering is wishful thinking, en je 4×8-schema doet niks als de context verandert.
Sportprestatie is geen product van planning — het is een resultaat van zelforganisatie onder druk.
En zelforganisatie ontstaat in chaos. Niet in een netjes getimede rest-pause-cyclus.
Het lichaam luistert niet naar je schema
Het lichaam is geen marionet van je plan.
Het is een autonoom, lerend systeem dat zich gedraagt naar wat het ervaart — niet naar wat jij opschrijft.
Je kunt volume tellen, tempo bijhouden, load plannen — het systeem beslist zelf wat het ermee doet.
- Je herhaalt een oefening? Prima, het leert om die beter te doen.
- Je varieert de input? Het leert filteren, schakelen, prioriteren.
- Je confronteert het met onvoorspelbaarheid? Het leert overleven.
Progressie is geen lineaire curve. Het is een grillige dans van pieken, crashes en adaptieve sprongen die zich onttrekken aan jouw tabellen.
Schema’s zijn geruststelling, geen realiteit
De reden dat coaches schema’s blijven gebruiken is simpel: ze bieden de illusie van controle.
Iedereen voelt zich beter met een plan.
Maar de waarheid is dat sport zelden iets doet met jouw plan.
- Je tegenstander houdt zich niet aan je tempo
- De situatie volgt niet je periodisering
- Je lichaam weet niet dat het “deloadweek” is
Adaptatie komt door blootstelling aan realiteit, niet door perfectie van uitvoering.
Variabiliteit = intelligentie
In plaats van alles vast te zetten, zou training gericht moeten zijn op:
- vergroten van motorische tolerantie
- trainen in onzekerheid
- beslissingen nemen onder tijdsdruk
- omgaan met mislukking en verstoring
Dat betekent: variabiliteit organiseren, geen uniformiteit afdwingen.
Want hoe breder het adaptief vermogen, hoe hoger de kans op prestatie onder chaos.
De terugkeer naar chaos
Echte sport begint pas als alles instort:
- je plan mislukt
- je tegenstander doet iets onverwachts
- je lijf voelt vermoeid, verkrampt, onwillig
En dan?
Dan moet je systeem iets doen dat geen coach kan voorschrijven: zichzelf reorganiseren in het moment.
Niet perfect. Niet mooi. Maar effectief.
De maakbare atleet bestaat niet
Hij is een mythe. Een product van sportscholen, supplementenindustrie, en trainers met controlefreak-neigingen.
De echte atleet is een energetisch slim organisme, dat leert door fouten, variatie, en confrontatie met onvoorspelbaarheid.
Niet gemaakt. Maar gevormd.
Niet gepland. Maar geëvolueerd.
Niet gebouwd. Maar gegroeid, ondanks de training.
En precies daarom moet sport terug naar waar het thuishoort: in de chaos.
Niet als mislukking van orde, maar als voorwaarde voor prestatie.
8. Misverstanden in de praktijk – Casussen
Casus 1 – De bokser die sterker werd maar slechter presteerde
Hij tilde als een beest. Squatte tweehonderd kilo. Benchte als een mensenslachter.
Maar in de ring veranderde hij in een logge kathedraal van kracht zonder richting. Zijn stoten kwamen later dan zijn beslissingen. Zijn voeten werkten in slow motion. Zijn energieverdeling was die van een kraan, niet van een vechter.
Wat was er mis?
Alles.
Krachttraining was zijn religie geworden — maar kracht is geen richting.
Geen timing. Geen anticipatie. Geen waarneming.
Hij trainde voor ‘meer’, terwijl de sport ‘precies genoeg’ vroeg.
Hij trainde blind.
Hij vocht traag.
Hij verloor — krachtig.
Casus 2 – De voetballer die sneller sprintte maar minder scoorde
Hij investeerde in sprintcoaches, videoanalyse, resisted runs.
Werd explosiever, zijn 10 meter-tijd daalde, zijn pieksnelheid steeg.
Maar hij kwam minder vaak op de juiste plek.
Miscommunicatie, verkeerde looplijnen, schoten in paniek.
Waarom?
Omdat sprinten zonder inzicht gewoon rennen is.
En voetbal is geen atletiekbaan — het is tijd en ruimte lezen in een veld van chaos.
Zijn lichaam werd sneller, maar zijn brein niet.
Zijn waarneming stagneerde. Zijn timing vervaagde.
Hij sprintte sneller het niets in.
Casus 3 – De judoka die technisch perfect was en toch omgerold werd
Hij beheerste alle worpen uit het boek.
Zijn uchi-mata was technisch ‘schoolvoorbeeld’.
Zijn randori’s liepen als geoliede demonstraties.
Maar in wedstrijden verloor hij op explosieve momenten — telkens als het systeem even bruut werd.
Waarom?
Omdat hij formeel functioneerde, maar contextueel faalde.
Zijn training was afgesteld op samenwerking, niet op verzet.
Hij leerde techniek in een vacuüm.
Niet gedrag in dreiging.
Zijn perfectie werd zijn beperking.
Casus 4 – De krachttrainingsfreak in het team
Hij was het beest van de kleedkamer.
Deadlift als een locomotief, bovenarmen als rioleringsbuizen, trapezius als een stierennek.
Zijn gymprogressie was het gesprek van de kantine.
En op het veld?
Een bewegende betonnen muur. Zonder wendbaarheid. Zonder inzicht. Zonder impact.
Waarom?
Omdat zijn krachttraining niet gericht was op taakrelevante output, maar op hypertrofie als identiteit.
Hij trainde isolatie — terwijl het spel integratie vereist.
Hij trainde spanning — waar het veld ontspanning eist om te kunnen versnellen.
Hij trainde weerstand — maar presteren draait om benutten.
Sterk? Zeker.
Functioneel? Geen moment.
Hij was fit voor het krachthonk — maar overbodig op het veld.
Een powerhouse zonder richting, zonder transfer, zonder spelintelligentie.
9. Epiloog – De autonome atleet
Wat overblijft als we de schema’s verbranden, de eigenschapsmodellen afschaffen en de sportspecifieke heilige huisjes slopen — is geen chaos.
Het is autonomie.
Niet als modewoord, maar als systeemprincipe.
Niet als hype, maar als noodzakelijke voorwaarde voor prestatie.
De autonome atleet is geen product van periodisering.
Hij is het resultaat van blootstelling, reflectie en adaptatie.
Hij groeit niet door perfectie, maar door variatie.
Hij leert niet door volgen, maar door falen en corrigeren binnen realiteit.
Wat traint de autonome atleet?
· Hij traint waarneming – niet de oefening, maar het zien van het moment waarop hij moet handelen.
· Hij traint variabiliteit – niet herhaling, maar het vermogen om adequaat te schakelen binnen veranderende situaties.
· Hij traint onder druk – niet met het doel te controleren, maar om zichzelf te testen in instabiliteit.
· Hij traint beslissingen – geen patronen, maar keuzes. Geen vormen, maar gevolgen.
De autonome atleet is niet maakbaar.
Hij is gevormd. Gekneed door blootstelling, niet door begeleiding.
Zijn lichaam organiseert zichzelf — niet als kopie van een schema, maar als antwoord op context.
Hij is geen slaaf van structuur.
Geen exponent van de gym.
Hij is een adaptief systeem dat presteert ondanks het trainen.
En dat maakt hem gevaarlijk.
Niet omdat hij perfect is.
Maar omdat hij vrij is.
Literatuurlijst/ Verwijzingen
Hieronder een voorstel voor een kritische, ondersteunende bronnenlijst — niet als rechtvaardiging, maar als springplank voor verdere verdieping of verantwoording:
Biomechanica, neuroplasticiteit en systeemdenken
· Bernstein, N. (1967). The Coordination and Regulation of Movements
· Newell, K. M. (1986). Constraints on the development of coordination.
· Turvey, M. T. (1990). Coordination.
· Kelso, J. A. S. (1995). Dynamic Patterns: The Self-Organization of Brain and Behavior
· Gibson, J. J. (1979). The Ecological Approach to Visual Perception
Perceptie, motorische adaptatie en variabiliteit
· Davids, K., Button, C., & Bennett, S. (2008). Dynamics of Skill Acquisition
· Renshaw, I., Davids, K., & Savelsbergh, G. (eds). (2010). Motor Learning in Practice
· Bosch, F. (2015). Strength Training and Coordination
Kritiek op klassieke trainingsmodellen
· Kiely, J. (2012). Periodization paradigms in the 21st century: Evidence-led or tradition-driven?
· Issurin, V. B. (2010). New horizons for the methodology and physiology of training periodization.
Culturele en psychologische kritiek
· Taleb, N. N. (2012). Antifragile: Things That Gain from Disorder
· Carlin, G. (diverse teksten) – Voor de toon, niet de training.
· Pat Condell – Voor stijl en ontwrichting, niet voor programmering.
