De Onmacht van de Burger in een Representatieve Schijndemocratie
Nieuw: Waarom de democratie wél werkt — maar niet voor jou.
Beste doorgrondende geest in een wereld vol rookgordijnen,
Je zou denken dat democratie gebaseerd is op tegenmacht.
Dat politici en ambtenaren burgers vertegenwoordigen.
Dat toezichthouders controleren.
Dat belangen botsen — in plaats van samen lunchen.
Ha.
Wat naïef van je.
Maar gelukkig ben je dat stadium gepasseerd. Toch?
Aflevering 17 is uit:
“De Onmacht van de Burger in een Representatieve Schijndemocratie”
Of, zoals het op het notitieblok van de bestuurselite zou heten:
“Hoe houden we de boel onder ons, zonder dat het opvalt?”
Wat lees je (als je tenminste geen bestuurskundige in vaste dienst bent):
· De draaideur als carrièretip: Van beleid naar business, van toezicht naar winst – en weer terug.
Zonder piepen. Met veel smering.
· De informele contracten van de macht: Geen wetten nodig. Alleen wederzijds begrip, subtiele wederdiensten en een lunch bij Nieuwspoort.
· Waarom niemand de ladder omtrapt: Omdat iedereen weet dat-ie er later nog op terug moet. Inclusief het commissariaat en de adviesklus.
· De mythe van neutraliteit: Ambtenaren “denken mee” met sectoren die ze eigenlijk zouden moeten controleren.
Maar hé, alvast meeschrijven aan je eigen toekomstige functie is efficiënt, toch?
· Corruptie zonder corruptie: Alles volgens de regels — want de regels zijn ontworpen door mensen die ze nooit op zichzelf toepassen.
· En de burger? Die mag stemmen. En dan weer ophouden met lastig doen.
PS:
Het systeem werkt perfect.
Voor wie erin zit.
PPS:
Voor alle anderen: welkom in de coulissen van de democratie.
Niet klagen, je mag wél stemmen.
(Maar verwacht geen terugkoppeling.)
PPPS:
Als iemand zegt dat het allemaal “complex” is?
Vertaling: “We willen er gewoon niets aan veranderen.”
Met onwankelbare achterdocht,
Peter Koopman
Bureau voor Bestuurlijke Ontrafeling & Cynische Hoop
(Want iemand moet het zeggen, en het is zelden Op1.)
De institutionele verwantschap tussen politiek, ambtenarij en bedrijfsleven
Of: Waarom de draaideur niet piept, maar smeert
Als je de samenleving bekijkt als een systeem van machtsdistributie, is het fascinerend hoe soepel de grenzen tussen politiek, ambtenarij en bedrijfsleven zijn opgelost tot een informeel, maar robuust ecosysteem. Je zou verwachten dat deze drie domeinen elkaars tegenmacht vormen — checks and balances in de klassieke democratische theorie — maar in de praktijk blijken ze familie van elkaar. Geen liefdevolle familie, maar een kluwen van belangen, deals en impliciete contracten, verenigd door een diepgeworteld zelfbehoud.
De draaideur als loopband
Laten we beginnen met de meest zichtbare incarnatie van deze verstrengeling: de draaideurfunctie. Ambtenaren worden consultants, consultants worden ministers, ministers worden toezichthouders, en toezichthouders worden weer lobbyisten — en geen enkele hond die ernaar blaft. Niet omdat het niet opvalt, maar omdat iedereen die ertoe doet, er belang bij heeft het normaal te vinden.
Neem Nederland. Oud-ministers die binnen enkele maanden na hun aftreden aanschuiven bij een energiebedrijf of farmaceutische multinational. Topambtenaren die voor miljoenen adviesrondes draaien bij dezelfde sectoren die ze jarenlang moesten reguleren. En journalisten? Die raken na hun tijdelijke verblijf in het hart van de macht bevangen door een Stockholm-syndroom van ‘begrip voor complexiteit’.
Je zou zeggen dat deze verwevenheid tot tenminste parlementaire argwaan leidt. Maar ook daar is de bewegingsruimte beperkt: kamerleden die in hun vorige functie lobbyist waren of uit de ambtenarij komen, kennen het spel, spreken de taal, en voelen de informele druk om de relatie niet stuk te maken. Ze zijn geen volksvertegenwoordigers, maar schakels in een keten van institutionele continuïteit.
De informele contracten
Er zijn weinig formele regels die deze vermenging in stand houden — en dat is precies het punt. Juist door de vaagheid van grenzen kunnen loyaliteiten migreren, en is het mogelijk dat een topambtenaar alvast de contouren schetst van een toekomstige functie in het bedrijfsleven door “constructief” mee te denken over wetgeving die datzelfde bedrijfsleven gunstig gezind is.
De winst? De wetgevende en uitvoerende macht verliezen hun onafhankelijkheid niet in een staatsgreep, maar in een langzaam, onzichtbaar proces van coöptatie. De macht blijft waar zij is: bij diegenen die al toegang hadden. De rest mag stemmen.
De bestuurlijke zwendel als verdienmodel
De verwevenheid werkt niet alleen corruptie in de hand, het institutionaliseert corruptie. En wel zó dat het juridisch niet als corruptie geldt. Denk aan adviesopdrachten voor miljoenen zonder openbare aanbesteding, commissariaten als beloning voor politieke loyaliteit, ‘publiek-private’ samenwerkingen die vooral publiek risico en private winst opleveren.
Dit alles onder de vlag van “efficiëntie”, “schaalvoordeel” of “netwerkdenken”. Maar achter die buzzwoorden schuilt een realiteit waarin macht zelden aflegt, maar bijna altijd verhuist — naar posities waar minder controle, maar meer invloed en geld voorhanden zijn.
De fictie van de neutraliteit
Ambtenarij wordt vaak gezien als neutraal, maar wie jarenlang beleid vormgeeft in overleg met een sector, raakt per definitie geconditioneerd door de rationaliteit van die sector. En als ambtenaren overstappen naar datzelfde bedrijfsleven, weten ze precies welke knoppen ze moeten indrukken bij hun oude collega’s. Niet corrupt in de juridische zin, maar moreel zo lek als een mandje. De kat weet waar de vis hangt.
De politiek legitimeert dit systeem door zichzelf als ‘dienaar van het algemeen belang’ te blijven presenteren, terwijl de realiteit dichter ligt bij een ‘rotatie van belangen’. Het neoliberale adagium van ‘de overheid als facilitator’ betekent in de praktijk dat de overheid zich vrijwillig marginaliseert, tenzij er geprivatiseerd, verzelfstandigd of geoutsourcet moet worden. En dan zijn het weer dezelfde partijen die mogen meedelen aan de tafel die ze eerder zelf mochten inrichten.
De diepe symbiose
Er is geen samenzwering — dat zou nog iets van intentie en samenhang impliceren. Wat hier speelt is veel banaler: een diep ingebedde culturele symbiose waarin iedereen elkaars taal spreekt, elkaars belangen herkent, en elkaars gedrag normaliseert. Wie in deze molen draait, wordt vanzelf doof voor de roep van de burger. En eerlijk is eerlijk: die burger is meestal ook niet in staat om de technocratische rookgordijnen te doorzien. Zo wordt onwetendheid een structureel onderdeel van bestuurbaarheid.
Enkele sprekende voorbeelden
- Oud-premiers die commissaris worden bij een grote bank of oliebedrijf — onder het mom van “maatschappelijke betrokkenheid”.
- Inspectiediensten die hun toezicht versmallen omdat ze anders ‘de sector verliezen’ — een sector die men moet controleren, niet behagen.
- Publiek-private samenwerking bij infrastructuur, onderwijs en zorg, waar risico’s publiek blijven, maar winsten snel wegvloeien naar aandeelhouders.
Dit zijn geen incidenten, maar patronen. Herkenbare, reproduceerbare patronen van institutioneel gedrag die de idee van representatie en het algemeen belang ondermijnen.
Conclusie: een incestueuze drie-eenheid
De verstrengeling tussen politiek, ambtenarij en bedrijfsleven is geen uitzondering op de regel — het is de regel. Wat ons wordt verkocht als democratie, is vaak een goed georkestreerde vorm van oligarchisch evenwicht: een select gezelschap van wisselende gezichten, vaste belangen en een cultuur van wederzijdse welwillendheid.
Er is geen complot. Er is alleen een systeem waarin iedereen met macht weet dat het verstandig is de ladder niet om te trekken, omdat men er nog op terug moet klimmen. En zolang de burger zich blijft vergapen aan de schaduwen op de muur van het parlementaire theater, kan dit netwerk ongestoord zijn werk doen.
De democratische façade blijft intact, terwijl de feitelijke macht ligt bij diegenen die zelden gekozen worden — maar des te beter weten wie er wél gekozen wordt. Want dat is pas echte invloed: macht zonder verantwoording.
————-
