Plato Had Ongelijk — En We Weten Het

Plato draaide zich om in z’n grot (en jij zou even mee moeten kijken)

Beste denker in schemerlicht,

Weet je nog, Plato’s grot? Dat stoffige hol waar schaduwen dansen, idealen glinsteren en wij — keurig vastgeketend — in stilte knikken naar onze illusies? Nou… tijd om die ketenen nog eens even goed te voelen schuren.

In mijn nieuwste stukje, “Plato Had Ongelijk — En We Weten Het”, ruk ik het doek van de projectie af. Niet om je te bevrijden — wees gerust, Netflix blijft veilig — maar om samen even te lachen om hoe dol wij zijn op onze eigen decepties. Met Dennett, Schopenhauer, Metzinger en een tikje Becker als medeplichtigen graaf ik richting dat ongemakkelijke lichtmoment… waarop je beseft dat het licht zélf een truc is.

Waarom lezen?

·       Omdat je vermoedelijk liever slim gedesillusioneert dan dom gelukkig blijft.

·       Omdat Plato’s verhaaltje leuk is, maar de echte lol pas begint als het licht uitgaat.

·       Omdat je, heel even, zou kunnen glimlachen om je eigen brein — dat hardnekkig synchroniseert wat al lang kapot is.

Nieuwsgierig?
Scrol dan niet door… tenzij je het aandurft om je comfortzone even te laten dimmen:

(Geen zorgen, je mag daarna gewoon weer terug de grot in. Warm, veilig, vertrouwd — mét wifi.)

Met ironische groet uit de duisternis,
Peter Koopman

Wegwijzer in de schaduwen

02 jun. 2025                                          

Tel.: 06 8135 8861

(Of: Waarom Plato’s grot ons liever geboeid houdt dan vrij)

Het is op zich al treurig dat we heden ten dage nog steeds grijpen naar de teksten van een man die al duizenden jaren dood is om het heden te verklaren. De mens wordt niet wijzer; hij past zich aan. Als een kameleon met geheugenverlies verandert hij van kleur, maar vergeet telkens waarom. Plato’s grot, ooit bedoeld als opstap naar het Goede, is inmiddels vooral een schrijnende illustratie van onze onwil om de werkelijkheid te zien.

De mens leeft in twee werelden. De ene is gefabriceerd: een construct van brein en cultuur, waarin begrippen als moraal, eerlijkheid, staat, religie en geld betekenis lijken te hebben. Deze wereld is illusionair, hypocriet, comfortabel — een met suiker beklede gevangeniscel. De andere wereld is blind. Hier regeert geen gedachte, maar drift. Geen moraal, maar overlevingsangst. Geen betekenis, enkel de vale blik van de dood. Het is de wereld waaruit we voortkomen, die onder het oppervlak van onze civilisatie als een slapend roofdier ligt te wachten tot we uitglijden.

We gedragen ons alsof de gefabriceerde wereld echt is. We houden speeches, we schrijven wetten, we praten over rechtvaardigheid alsof het iets weegt. Maar op momenten van schok, crisis of ontmaskering — als het masker verschuift of afvalt — keren we ogenblikkelijk terug naar de blinde wereld. Dan is de handeling plots geen kwestie van moraal, maar van instinct. Vluchten of vechten. Winnen of verdwijnen. Ernest Becker zou zeggen: op zulke momenten scheurt de culturele doodsontkenning, en verschijnt de angstige aap in volle glorie.

In mijn teksten probeer ik dat masker weg te rukken. Niet om te bevrijden, maar om te ontmaskeren. Wat dan zichtbaar wordt, is geen verheven Ideeënwereld, maar een lege woestijn. Geen zonlicht dat kennis belicht, maar de duisternis die overblijft als het licht uitgaat. En dát is verlichting: niet het zien van het licht, maar het besef dat je jarenlang in een met schaduwen versierde grot hebt gezeten en dat daarbuiten helemaal niets op je wacht.

Plato’s allegorie — hoe fraai ook — impliceert nog een hoopvolle beweging. De ketting breekt, de gevangene draait zich om, klimt naar boven, ziet het licht. Maar wat als het precies andersom is? Wat als de waarheid niet ligt in het licht, maar in het uitvallen ervan? Wat als de realisatie niet is dat we slechts schaduwen zagen, maar dat die schaduwen alles zijn wat er ooit was? De Oostenrijkse filosoof Thomas Metzinger zou dit zien als een fout in het model van het ‘zelf’. Het subject is een construct, een hallucinerend brein dat gelooft in de echtheid van zijn projecties.

Dit sluit naadloos aan bij hoe ons brein werkt. Neem het voorbeeld van films waarin beeld en geluid niet synchroon lopen. Storend, ja. Maar vreemd is: licht en geluid hebben fysiek verschillende snelheden. In werkelijkheid zouden we élke dag een verstoorde synchronisatie moeten ervaren. Toch doet ons brein iets briljants: het synchroniseert. Niet omdat het klopt, maar omdat we het zó verwachten. Het dwingt orde af waar die er niet is. En wanneer het even niét lukt, als bij een slecht nagesynchroniseerde film, worden we boos. Waarom? Omdat de illusie faalt. Daniel Dennett zou dit beschouwen als een voorbeeld van de ‘intentional stance’ die crasht: het brein schrijft bedoelingen toe aan patronen, en wanneer het patroon hapert, stort het verhaal in.

We willen niet de werkelijkheid zien; we willen bevestiging van onze verwachtingen. Arthur Schopenhauer noemde dit de wil tot leven: een blinde, irrationele drijfveer die zich vermomt als rationele orde. Maar onder die façade ligt chaos. De realiteit is geen roman — het is een kille, onpersoonlijke ruimte waarin overleven niet gegarandeerd is, betekenis optioneel en waarheid onwenselijk.

Wat zegt dat over onze omgang met de wereld? Dat we niet de werkelijkheid waarnemen, maar een voorspelde, zelfverzonnen film. Een film die pas hapert als de projectie stokt: een trauma, een ziekte, een oorlog, een dood. Dan — en pas dan — vallen licht en geluid uiteen, en zien we iets van de onversierde werkelijkheid. Die zich, uiteraard, onmiddellijk weer terugtrekt zodra de illusie hersteld is.

De verlichting zit dus niet in het licht. Ze zit in het moment dat het licht uitgaat, en je ogen zich moeten aanpassen aan een duisternis die niet leeg is, maar eerlijk. Daar waar geen moraal meer flikkert, geen projectie loopt, geen stem van buitenaf je zegt wat je moet geloven. Alleen jij. En de kille stilte van wat er écht is.

De meeste mensen keren op dat moment terug de grot in. Begrijpelijk. Daar is het warm. Daar klinken stemmen. Daar zijn idealen en Netflix. Maar wie eenmaal heeft gezien dat het allemaal niets was — die lacht misschien cynisch, mompelt iets over Plato, knikt naar Becker, 

Metzinger of Dennett, en wandelt de duisternis weer in.

Niet om bevrijd te zijn. Maar om niet langer bedrogen te worden.

Postscriptum: Over het verlangen naar ketenen

En zelfs dat is niet het hele verhaal. Want wat als het ergste niet de ketens zíjn, maar het gemis eraan?

De grot is niet slechts een gevangenis; het is een thuis. Mensen hechten zich niet aan waarheid, maar aan herkenning. De meeste gevangenen — zelfs als ze de vrijheid hebben geproefd — keren vrijwillig terug. Omdat vrijheid kil is. Omdat waarheid geen armen heeft. De mens wil geen leegte; hij wil verhaal. Betekenis. Een spiegel die iets terugzegt, al is het een leugen. Zoals Slavoj Žižek opmerkt: mensen willen geen waarheid, ze willen een waarheid die hen niet destabiliseert. Comfortfilosofie, verpakt in existentiële bubblewrap.

En dat is de grootste tragedie: dat we, geconfronteerd met de naakte waarheid, heimwee krijgen naar de illusie. Zoals inThe Matrix, waar Cypher liever een sappige, virtuele biefstuk eet dan de grijze pap van de realiteit. Hij weet dat het nep is, en kiest het toch. Niet uit domheid, maar uit vermoeidheid.

Terugverlangen naar de ketenen is geen zwakte; het is een evolutionair verankerde strategie. De hersenen zijn antifragiel noch heroïsch; ze zijn efficiënt. Liever een coherente leugen dan een desoriënterende waarheid. De psychologische kost van waarheid is hoog: cognitieve dissonantie, sociale uitstoting, existentiële isolatie. Geen wonder dat mensen hun kooi niet willen verlaten. Ze hebben hem namelijk zelf behangen, ingericht, en er namen op de muren geschreven: liefde, plicht, identiteit, God.

De moderne mens is een gevangene met Stockholm-syndroom. Hij verdedigt zijn ketenen alsof ze erfgoed zijn. Hij offert waarheid op voor comfort, zoals kinderen hun fantasievriendje niet willen opgeven — niet omdat ze geloven dat hij echt is, maar omdat ze niet weten wat ervoor in de plaats moet komen.

In die zin had Plato niet alleen ongelijk — hij was ook te optimistisch. Hij dacht dat de waarheid bevrijdt. Maar de waarheid maakt slechts zichtbaar wat men liever niet ziet: dat de grot geen projectie was van een andere werkelijkheid, maar de enige realiteit die ooit betekenis had.


Literatuurlijst

  • Becker, Ernest. The Denial of Death. New York: Free Press, 1973.
  • Dennett, Daniel. Consciousness Explained. Boston: Little, Brown and Co., 1991.
  • Metzinger, Thomas. The Ego Tunnel: The Science of the Mind and the Myth of the Self. New York: Basic Books, 2009.
  • Plato. Politeia (De Staat), Boek VII. Vertalingen o.a. van Paul Veyne en Gerard Koolschijn.
  • Schopenhauer, Arthur. Die Welt als Wille und Vorstellung. Leipzig: F.A. Brockhaus, 1818.
  • Goffman, Erving. The Presentation of Self in Everyday Life. Garden City, NY: Doubleday, 1959.
  • Kahneman, Daniel. Thinking, Fast and Slow. New York: Farrar, Straus and Giroux, 2011.
  • Nietzsche, Friedrich. Die fröhliche Wissenschaft. Leipzig: E.W. Fritzsch, 1882.
  • Taleb, Nassim Nicholas. Antifragile: Things That Gain from Disorder. New York: Random House, 2012.

Ook interessant voor jou!