De mens, dat strompelende genie

Waarom je dit artikel niet moet lezen (tenzij je van lachen, huilen en existentiële crisisjes houdt)

Beste Lezer,

Laat ik eerlijk zijn: je hebt waarschijnlijk betere dingen te doen dan dit artikel lezen. Bijvoorbeeld:

  • Staren naar een muur en je afvragen waarom die muur zo’n betere levenspartner lijkt dan je ex.
  • Je derde kop koffie van vandaag drinken terwijl je doet alsof je “even iets afmaakt” (spoiler: dat doe je niet).
  • Een existentiële crisis hebben over het feit dat je ooit een selfie maakte na een huilbui.

Maar goed, als je toch even wilt ontsnappen aan de waan van de dag – en jezelf onderdompelen in een verhaal over hoe de mens een strompelend genie is dat pas dankbaar is als z’n knie kraakt of z’n rug protesteert – dan is dit artikel wél iets voor jou.

Wat je kunt verwachten:

  • Filosofen die snappen waarom je pas van je lichaam houdt als het je in de steek laat.
  • Evolutie die verklaart waarom we allemaal egocentrische empathie-amateurs zijn.
  • Kunst die bewijst dat we zelfs in een stuk steen nog onszelf willen terugzien (narcisme level: Michelangelo).

Kortom: een lach, een traan, en het besef dat we allemaal gebrekkige apen zijn met een telefoon vol selfies.

(Niet geschikt voor mensen die liever doen alsof ze altijd rationeel en dankbaar zijn. Wel geschikt voor mensen die af en toe stilletjes huilen om een reclame voor hondenvoer.)

Met een knipoog en een licht filosofische zucht,
Peter Koopman

08 apr. 2025

Tel.: 06 8135 8861

P.S. Als je dit artikel leest, kun je daarna indruk maken op feestjes met zinnen als: “Volgens Sartre is mijn bestaan net zo betekenisvol als deze kaasplank.” Geen dank.

————————

Mijn goede vriend zette onlangs, na een halfjaar revalidatie, zijn eerste zelfstandige stappen. Met moeite. Met tranen. Met een krakende trots die het hele revalidatiecentrum even stil kreeg. Waarom zijn we daar zo geroerd door? Waarom zijn we pas dankbaar voor ons lichaam als het het begeeft? Waarom zijn we blij als de boete wordt kwijtgescholden, maar niet wanneer we simpelweg boetevrij leven? De mens, zo lijkt het, is een wezen dat zijn zegeningen pas telt als de teller op nul staat. Of onder nul.

1. We beseffen pas wat we hadden als het weg is

De natuur heeft ons uitgerust met een alarmsysteem, niet met een dankbaarheidsfunctie. De hersenen registreren verandering, niet constanten. Gezondheid is geen ervaring, het is de afwezigheid van klachten. Pas bij een hersenbloeding, een botbreuk of het verlies van een geliefde, ervaren we de rijkdom van het gewone. Zoals de filosoof Damasio al zei: “Het zelf ontstaat wanneer het lichaam faalt.”

Bovendien: het brein is gewend aan alles. We raken sneller gewend aan comfort dan aan pijn. En als het dan weer even goed gaat – als je zonder kruk je eigen koffie kunt halen – voelt dat als een overwinning, niet als herstel. Want we meten vooruitgang altijd af tegen de diepte van het verlies, nooit tegen de baseline van normaal.

2. Projectie: iedereen is zoals ik (niet)

We denken graag dat anderen ongeveer hetzelfde zijn als wij. Dat noemen we empathie, maar meestal is het gewoon een vorm van zelfoverschatting met een likje goede bedoelingen. Echte empathie zou betekenen dat je werkelijk begrijpt wat het is om in een verlamd lichaam te wonen. Maar nee – we vullen dat in met onze eigen referentiekaders. “Dat moet zwaar zijn,” zeggen we, maar ondertussen denken we: “Ik zou er gek van worden.”

We zijn gevangen in ons eigen perspectief. En dat is evolutionair logisch. Als je in de prehistorie begon te mijmeren over hoe de mammoet zich voelde tijdens het jagen, had je al snel geen nageslacht meer om dat fijne morele bewustzijn op voort te planten.

3. Illusies in steen en verf: de Venus en de Nachtwacht

We zien gezichten in wolken, leven in marmer en verhalen in verf. Waarom? Omdat de wereld zonder betekenis ondraaglijk is. We zijn pattern-seeking primates. Een stuk steen is niet zomaar een stuk steen – het is een godin zonder armen. Een doek met verfstrepen is niet zomaar materie – het is een groep mannen in actie, geleid door een lichtbundel en een schilder met een ego van hier tot Delft.

Zoals Sartre stelde: betekenis bestaat pas als wij het erin leggen. De Venus is geen vrouw, het is een spiegel. De Nachtwacht geen geschiedenis, maar een herinnering aan onze drang om onszelf terug te zien – desnoods in iets wat allang dood en koud is.

4. De dood: het enige dat we zeker weten, maar nooit voelen

We weten dat we doodgaan, maar het dringt nooit echt door. Pas als we dichtbij zijn, bij een sterfbed, bij een infarct, komt er iets binnen. Ernst Becker schreef in The Denial of Death dat alles wat we doen – cultuur, kunst, kinderen – voortkomt uit de angst voor vergetelheid.

De ironie? Diezelfde dood, die we zo zorgvuldig verdringen, maakt het leven pas echt intens. De traan bij die eerste stap is geen teken van zwakte, maar van scherp bewustzijn: ik had dit kunnen verliezen. Ik hád dit verloren.

Slotbeschouwing: de mens als strompelend genie

We zijn gebrekkige apen met grootse verbeelding. We maken kunst van wat we missen. We verheerlijken wat gebroken is. En pas als iets pijn doet, noemen we het belangrijk. Misschien is dat onze redding. Of misschien onze vloek.

Maar zolang we kunnen strompelen, kunnen we ook glimlachen. En zolang we onszelf herkennen in een klomp steen of een schilderij, is er hoop. Want als we íets zijn, dan is het dit: het enige dier dat huilt om zijn eigen herstel. En daar een selfie van maakt.

Genoeg relativering voor vandaag. Of zoals Montaigne het al zei: ‘De mens wikt, en zijn rug gaat kraken.’

Bronnen en inspiratie
Dit essay is mede geïnspireerd door het werk van:

  • Antonio Damasio (The Feeling of What Happens)
  • Daniel Kahneman (Thinking, Fast and Slow)
  • Ernest Becker (The Denial of Death)
  • Jean-Paul Sartre (L’Être et le Néant)
  • Michel de Montaigne (Essais)

Ook interessant voor jou!