Herinneringen: Een waargebeurd verzinsel?
Beste Lezer,
Weet je nog je eerste herinnering? Grote kans dat je brein daar een meesterwerk van heeft gemaakt—een verhaal dat met elk decennium mooier, spannender of simpelweg onzinniger is geworden. In mijn nieuwste stukje over de kunst van het geheugen vertel ik hoe ik als kleuter ongewild deelnam aan een biologisch experiment in de duinen van Zandvoort. Dat klinkt heftiger dan het was. Of eigenlijk precies zoals het was, maar of het ooit echt gebeurd is? Wie zal het zeggen.
Dit is geen standaardverhaal over herinneringen, maar een ironische zoektocht naar de absurditeit van ons brein:
- Waarom slaan we alleen flarden op van die eerste jaren?
- Hoe betrouwbaar zijn onze verhalen over vroeger, of zijn ze niet meer dan goed verankerde ficties?
- En waarom werden oudere broers vroeger gestraft voor dingen waarvan we ons nu afvragen: wisten ze eigenlijk niet al veel meer?
Een glimlach gegarandeerd, een vleugje ironie inbegrepen, en misschien een lichte twijfel over je eigen eerste herinnering.
Lees het artikel!
Fictie of feit, laat me weten wat jouw eerste herinnering was. En vooral: of je nu nog zeker weet dat die ooit echt heeft plaatsgevonden.
Met vriendelijke groet,
Peter Koopman
Herinneringen: De kunst van de fictieve waarheid
Mijn prilste herinnering is er een van seksuele aard. Ik zal niet ouder zijn geweest dan drie, hooguit vier. Een vroegrijpe kennismaking met het begrip ‘praktisch ongemak’, dat zich pas later in mijn leven als rode draad zou aandienen. Het scenario is even absurd als simpel: het buurmeisje, een paar jaar ouder, neemt mij onder het mom van ‘de hond uitlaten’ mee naar de duinen. Zandvoort kort na de oorlog was immers nog geen badplaats voor toeristen, maar een bouwput met her en der wat zandhopen en hoopvolle plannen. Daar aangekomen blijkt mijn rol minder die van hondenuitlater en meer die van proefkonijn in een rudimentair biologisch experiment.
Wat volgt, is een soort kleuterversie van Freud’s theorieën, met het verschil dat deze situatie niet zozeer een oedipaal drama is, maar eerder een demonstratie van hoe een kleuterbrein zich kan aanpassen aan de meest bizarre omstandigheden. Tot mijn eigen verbazing bleek ik in staat een erectie te produceren, hoewel ik daar weinig plezier aan beleefde. Een functie zonder inhoud—misschien wel de perfecte metafoor voor vroege herinneringen in het algemeen.
Nu, jaren later, vraag ik me af of dit werkelijk gebeurd is of dat het slechts een samenraapsel is van fragmenten, verhalen en boeken die ik ooit gelezen heb. De menselijke herinnering is immers notoir onbetrouwbaar: een film die bij elke herhaling opnieuw wordt gemonteerd, waarbij de regisseur zonder dat je het doorhebt telkens nieuwe scènes toevoegt of bestaande scènes aanpast. Wat ooit een onafgebroken lijn leek, blijkt slechts een reeks losse fragmenten die ons brein kunstig aan elkaar heeft geknoopt tot een schijnbaar logisch verhaal.
Er is een merkwaardige wetmatigheid aan de eerste herinneringen van een mens: ze verschijnen ergens rond het derde of vierde levensjaar, zoals prille bloemen die net boven de grond uitsteken, kwetsbaar en willekeurig. De reden waarom eerdere herinneringen ontbreken, ligt in de gebrekkige stabiliteit van het jonge brein. De hippocampus—dat deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor het opslaan van herinneringen—is dan nog volop in ontwikkeling. Hierdoor ontbreekt het aan duurzame neurale netwerken om gebeurtenissen blijvend vast te leggen. Wat resteert, zijn brokstukken van ervaringen, flarden van beelden zonder duidelijke context of emotionele kleuring.
“De herinnering is een dichter, geen historicus.” — Søren Kierkegaard
Mijn herinnering aan dat ‘uitlaten van de hond’ kan dus evengoed een verzinsel zijn, een vage sensatie die door de jaren heen is opgetuigd met de nodige details om te voldoen aan de behoefte van mijn brein om een samenhangend verhaal te construeren. Want dat doet het brein: het schept orde in chaos, zelfs als die orde niets anders is dan een zorgvuldig georkestreerde leugen.
Het ironische aan dit verhaal is dat het een onverwachte nasleep kreeg. Na mijn onschuldige bekentenis thuis – zonder enig besef van de implicaties – kregen de oudere broers van het buurmeisje een flink pak slaag. Voor mij, als nietsvermoedende kleuter, was dit totaal onbegrijpelijk. Het verband tussen mijn opmerking en hun straf ontging me volledig, zoals dat op die leeftijd wel vaker gebeurt. Je ziet geen oorzaken, slechts gebeurtenissen die als losse fragmenten aan je voorbijtrekken.
Misschien schuilt hier wel de diepste ironie: de broers kregen straf voor iets waar ze zelf mogelijk al meer van wisten dan hun ouders wilden erkennen. Waar hadden zij hun informatie vandaan gehaald? Was dit al een voorbeeld van hoe taboes en geheimen van generatie op generatie worden doorgegeven, slechts gehuld in andere vormen? De straf leek misschien bedoeld om de orde te herstellen, maar in werkelijkheid onthulde ze een sluimerende hypocrisie—de illusie van morele zuiverheid waar de mens zo graag in gelooft.
Wat we tot dusverre echter over het hoofd hebben gezien, is de vraag hoe dergelijke vroege ervaringen invloed kunnen hebben op de rest van je leven. In mijn geval lijkt de combinatie van absurdisme en ironie die mijn visie op de wereld kleurt, een direct gevolg te zijn van de ondoorgrondelijkheid van dit soort gebeurtenissen. Wanneer je als kind wordt geconfronteerd met de willekeur van straf en beloning—of liever: straf zonder duidelijke oorzaak—ontwikkel je een soort existentiële immuniteit tegen het idee dat er zoiets bestaat als een rechtvaardig universum. Dit kan verklaren waarom ik in latere situaties eerder geneigd ben te lachen om de absurditeit dan te zoeken naar een diepere betekenis. Een les in het omgaan met chaos, geleerd voordat ik wist wat chaos eigenlijk was.
De invloed van zulke vroege ervaringen is moeilijk te meten, maar ze vormen wel degelijk de lens waardoor we de wereld gaan bekijken. Het idee dat gebeurtenissen willekeurig zijn, dat logica slechts achteraf wordt toegevoegd om het verhaal kloppend te maken, kan een diepgewortelde scepsis voeden. Tegelijkertijd kan het ook leiden tot een bijna speelse houding tegenover het leven: als niets werkelijk vaststaat, waarom dan niet genieten van de vrijheid om je eigen verhaal telkens opnieuw te herschrijven?
“Fictie is soms de enige waarheid waarin men kan geloven.” — Oscar Wilde
Het ironische is dat deze onbetrouwbaarheid van het geheugen niet iets is om te verwerpen, maar eerder iets om te omarmen. Het biedt ons de vrijheid om ons verleden telkens opnieuw vorm te geven, zoals een schilder zijn doek laag over laag bewerkt, met iedere keer een net iets andere kleur. Of, in mijn geval, om een halfvergeten spelletje in de duinen uit te roepen tot mijn eerste bewuste herinnering—een herinnering die net zo goed fictie kan zijn. Maar fictie is, zoals Oscar Wilde al zei, soms de enige waarheid waarin men kan geloven.
En zo eindigt dit hoofdstuk over mijn eerste herinnering niet met een conclusie, maar met een vraag: wat doet het er eigenlijk toe of het echt gebeurd is? Herinneringen zijn geen feiten, maar verhalen die we onszelf vertellen om te verklaren wie we zijn. Of in mijn geval, om te verklaren waarom ik de dingen ben gaan zien met een gezonde dosis ironie en een diep wantrouwen jegens het vermogen van ons brein om de werkelijkheid feilloos vast te leggen.
Want misschien is dat wel de essentie van het mens-zijn: leven met de wetenschap dat ons geheugen ons voortdurend voor de gek houdt, terwijl we toch koppig vasthouden aan de illusie dat er ergens, in die wirwar van neuronen, een kern van waarheid schuilt.
Literatuurlijst
Wilde, O. (1891). The Decay of Lying. In Intentions. Methuen & Co.
Loftus, E. F. (1997). Creating False Memories. Scientific American, 277(3), 70-75.
Schacter, D. L. (1996). Searching for Memory: The Brain, the Mind, and the Past. Basic Books.
Freud, S. (1915). Repression. The Standard Edition of the Complete Psychological Works of Sigmund Freud.