Ontmoet mijn grootste illusie: mezelf!
Beste Vrienden en verbondenen,
Heb je weleens geprobeerd jezelf écht te begrijpen? Niet dat oppervlakkige “wie ben ik”-gedoe, maar echt diep graven? Ik ook. Spoiler alert: het blijkt een onmogelijke klus. Toch heb ik mijn best gedaan en de resultaten zijn… laten we zeggen, vermakelijk tragisch.
In mijn nieuwste stuk, De illusie van mijzelf: Een zoektocht naar verbondenheid, neem ik je mee op een reis door mijn 74 jaar aan existentiële blunders, sociale onhandigheid en verrassende inzichten. Van een jeugd met rode soldaatjes en een scheidingsstigma tot een volwassen leven vol karate en de liefde van mijn leven, het is een verhaal waarin je hopelijk een stukje van jezelf herkent (of je kunt gewoon lachen om mijn worstelingen).
Ik beloof geen epische zelfhulpgids, maar misschien wel een glimlach en een herkenbare zucht van: “Ah, dus dat ligt niet alleen aan mij.”
Nieuwsgierig? Scrol dan door om het te lezen
En mocht je jezelf ineens ontzettend goed vinden na het lezen, dan heb ik mijn doel bereikt. 😉
Met een ironische knipoog,
Peter Koopman
De illusie van mijzelf: Een zoektocht naar verbondenheid
Slechts een vraag
“Voel je je niet eenzaam?” vroeg Gerlof Leistra me plotseling tijdens een interview. Het was een eenvoudige vraag, maar ik voelde me direct uit balans. Mijn antwoord was luchtig en ontwijkend: “Eenzaam? Nee, we leven allemaal langs elkaar heen.” Een leugen, natuurlijk. De vraag raakte me hard. Mijn leven—en waarschijnlijk dat van velen—wordt gekenmerkt door twee constante metgezellen: eenzaamheid en angst. Deze gevoelens zijn vanaf mijn jeugd prominent aanwezig geweest en hebben, vaak onbewust, mijn gedrag gestuurd. Herken je dat? Die onuitgesproken zoektocht naar verbondenheid?
Gehechtheid
Terugkijkend herken ik mezelf in de hechtingstheorie van Bowlby: een onveilige hechting leidt tot een laag zelfbeeld en problemen in relaties. Vanaf mijn eerste herinneringen was ik anders: teruggetrokken, met een voorkeur voor afzondering. Oogcontact vermeed ik, en mijn fantasie vond uitweg in boeken of spelletjes met soldaatjes. Ik was sociaal onhandig, hoewel niet volledig incapabel. Maar mijn wereld voelde vaak… geïsoleerd.
De verslaving aan verbondenheid
Mijn verlangen naar verbondenheid is geen keuze; het is een verslaving. Net als de roes van een middel biedt verbondenheid een tijdelijk gevoel van vervulling, een moment waarop de wereld samenvalt en alles klopt. Maar het is ook vergankelijk. De keerzijde is de angst: de angst om verlaten te worden, om weer dat kind te zijn dat het niet verdient om gezien of geliefd te worden.
Zoals Erich Fromm in The Art of Loving beschrijft, is liefde een actieve daad, een discipline die vraagt om inspanning, moed en overgave. Maar wat als die moed ontbreekt, en liefde slechts een spiegel wordt waarin je jezelf probeert te vinden? Mijn relaties zijn vaak net zulke spiegels geweest—en ik vraag me af of dat anders had kunnen zijn.
Oorlogskinderen
Mijn ouders waren zelf nog kinderen toen ik ter wereld kwam; mijn moeder was zeventien, mijn vader achttien jaar oud. Hun liefde was intens, misschien te intens. Zoals Sapolsky beschrijft in zijn boek Behave, kan te veel liefde, hoewel goedbedoeld, verstikkend werken en zelfs de vorm aannemen van bezit. Een voorbeeld hiervan is zijn beschrijving van hoe overbezorgde ouders door hun angst en controle een paradoxale dynamiek creëren, waarin het kind niet alleen afhankelijk wordt, maar zich ook gevangen voelt in de verwachtingen en beperkingen die uit die liefde voortkomen. De wereld waarin zij leefden—naoorlogs, moreel beladen, economisch instabiel—maakte elke relatie zwaar. Bovendien waren de families verdeeld: mijn moeder groeide op in een gezin dat de Duitsers haatte, terwijl mijn vader een Duitse moeder had en ooit lid was geweest van de Hitlerjugend, een ‘scoutingclub’ met een donkere schaduw. Mijn komst, hoewel ongepland, claimde mijn plek. Zoals elk kind. Misschien was dat wel mijn eerste daad van overleven.
Gezondheid en gezinsdynamiek
Toen ik drie jaar oud was, werd na een episode van roodvonk een hartafwijking bij mij vastgesteld. Het waren de vroege jaren ’50, een tijd waarin zowel de cardiologie als ikzelf nog in de kinderschoenen stonden. Chirurgische ingrepen werden destijds alleen uitgevoerd in de meest extreme gevallen. Achteraf bezien, besef ik dat ik door het oog van de naald ben gekropen.
Deze medische situatie bracht niet alleen fysieke gevolgen met zich mee, maar ook een dynamiek binnen het gezin. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat mijn moeder in die periode ontdekte dat het hebben van een kind met een ‘gebrek’ haar een zekere mate van aandacht opleverde. Het zou zelfs een trigger kunnen zijn geweest voor het ontwikkelen van wat later bekend werd als het ‘syndroom van Münchhausen by proxy’. Haar latere, intensieve beroep op medische zorg voor mijn halfbroertje en zusjes maakt deze diagnose niet ondenkbaar.
Isolatie en onderwijs
Naast mijn gezondheidsproblemen was er op school een andere uitdaging: ik was het enige kind uit een gescheiden gezin op een school met 350 leerlingen. In die tijd, en zeker binnen de christelijke context waarin ik opgroeide, werd scheiding beschouwd als een sociale doodzonde. School voelde voor mij als een bedreigende omgeving, een wereld ver van de geborgenheid die ik thuis kende.
Thuis ontving ik de onverdeelde aandacht van mijn moeder en oma, vooral vanwege de bezorgdheid om mijn hart. Dit stond in schril contrast met de vijandigheid en isolatie die ik op school ervoer. Die combinatie van intense geborgenheid thuis en mijn weerzin tegen de schoolomgeving leidde ertoe dat ik gedurende mijn jeugd vaak het onderwijs ontweek.
De paradox van kwetsbaarheid
De zoektocht naar verbondenheid maakt me tegelijkertijd kwetsbaar en krachtig. Kwetsbaar, omdat het verlangen me afhankelijk maakt. Krachtig, omdat het mij dwingt mijn eigen demonen te confronteren. Zoals Carl Rogers zei: “That which is most personal is most universal.” Misschien is mijn strijd met eenzaamheid niet uniek, maar juist fundamenteel menselijk.
Toch voelt het soms alsof deze kwetsbaarheid een mes aan twee kanten is. Het snijdt diep, maar het opent ook deuren naar begrip en groei. Het is deze dualiteit die me drijft om te blijven zoeken, ondanks de pijn, ondanks de risico’s.
Vlucht in sport
Geboren uit een inclusiebehoefte—ook al kende ik het begrip toen nog niet—besloot ik als vijftienjarige het net in Nederland door John Bluming geïntroduceerde karate te gaan beoefenen. De directieve aanpak, de duidelijke structuur, het idee van samen-bewegen en samen-schreeuwen appelleerden onbewust aan mijn behoefte aan verbondenheid. Al snel groeide de frequentie van één keer per week naar dagelijks, tot het uiteindelijk mijn leven beheerste.
Hier kom ik bij een volgend ‘gebrek’ dat ik met mij meedraag. Ik kan slechts op één aspect mijn aandacht richten, maar dan ook volledig. Daarbij is ‘goed’ nooit goed genoeg. Tevredenheid is een niet-bestaande illusie. Dit alles in de wetenschap dat perfectie de vijand is van ‘goed genoeg’.
Al snel ontstond de behoefte aan een sportfaciliteit dichter bij huis, wat leidde tot de oprichting van een vereniging. Ook hieruit is mijn behoefte aan verbondenheid af te leiden, ook al werd deze toen verpakt in verheffende theorieën van de Frankfurter Schule: het sociaal-emancipatoire idee dat sport voor iedereen toegankelijk moest zijn en dat geld verdienen moreel verwerpelijk was. Het idiote idee van een maakbare samenleving.
Liefde als anker
Het toeval wilde dat ik op zestienjarige leeftijd de liefde van mijn leven ontmoette, die tevens mijn lifeline naar de werkelijkheid werd. Zonder haar was zowel mijn ontwikkeling als mijn leven van beperkte omvang geweest.
Nu, zestig jaar later, valt het kwartje eindelijk. Ik begrijp iets meer van mijn afwijkende gedrag, waarom ik nog steeds onbewust en hopeloos zoek naar die onvoorwaardelijke verbindingen, inclusief de angst voor teleurstellingen. Ik begrijp ook waarom ik geloof in mijn eigen leugen. Loslaten is verliezen, en verliezen is geen optie.
Een slotreflectie
Zestig jaar liefde, strijd, verlies en hoop hebben me één ding geleerd: verbondenheid is niet het antwoord, maar de vraag die ons levend houdt. Het is een zoektocht die nooit voltooid is, omdat het ons menselijke tekort blootlegt en ons tegelijkertijd hoop geeft. Zoals Rainer Maria Rilke schreef:
“Perhaps all the dragons of our lives are princesses who are only waiting to see us once beautiful and brave.”
Dit idee—dat in onze strijd om verbondenheid de sleutel tot onszelf ligt—houdt me gaande, dag na dag.
Aanvullende literatuur
Frankfurter Schule: Horkheimer, M., & Adorno, T. W. (1944). Dialektik der Aufklärung. Querido Verlag.
Bowlby, J. (1988). A Secure Base: Parent-Child Attachment and Healthy Human Development. Basic Books.
Fromm, E. (1956). The Art of Loving. Harper & Row.
Rogers, C. (1961). On Becoming a Person. Houghton Mifflin Harcourt.
Sapolsky, R. M. (2017). Behave: The Biology of Humans at Our Best and Worst. Penguin Press.
Nietzsche, F. (1886). Jenseits von Gut und Böse. (Beyond Good and Evil). Leipzig: C. G. Naumann.
Rilke, R. M. (1929). Letters to a Young Poet. Insel Verlag.