Beste sportfanaten,
Ik hoop dat deze mail u in goede gezondheid aantreft – al is dat, zoals u weet, een kwestie van toestand en niet van activiteit. Ik wil u graag een uniek en ironisch essay aanbieden dat de hedendaagse obsessie met sport vanuit een verrassend perspectief benadert.
Het essay, getiteld “Sportblessures en de natuurlijke luiheid van de mens”, begint met de ogenschijnlijk onschuldige oproep van een arts om meer te sporten. Het is een uitnodiging tot reflectie: waarom laten we ons verleiden om onze natuurlijke staat – luiheid – in te ruilen voor cultuurgedreven rituelen zoals sport? En waarom draaien we oorzaak en gevolg om door te stellen dat sport ons gezond maakt, terwijl jaarlijks miljoenen blessures het tegenovergestelde aantonen?
Met een speelse pen en een flinke dosis zelfspot betoog ik dat sport geen evolutionaire noodzaak is, maar een vorm van pronkgedrag – een theatrale vertoning van genen en status. Daarbij belicht ik hoe ons lichaam, ondanks onze beste bedoelingen, altijd naar de meest efficiënte oplossing zoekt en daarmee de doelen van fanatieke sporters ironisch genoeg saboteert.
Met verwijzingen naar wetenschappelijk onderzoek (Heinemeier & Kjaer, 2011; Zahavi, 1975; Lieberman, 2021) en een knipoog naar de cultuurhistorische context, biedt het essay niet alleen stof tot nadenken, maar ook een kans om te glimlachen om de moderne paradoxen die ons drijven. In een tijd waarin sport zowel verheerlijkt als vervloekt wordt, denk ik dat uw lezers deze frisse blik zullen waarderen.
Met vriendelijke groet en in rust,
Peter Koopman
Sportblessures en de natuurlijke luiheid van de mens
De lichtjes in de kerstboom verlichtte schaars de kamer toen een arts mij gisterenavond via de televisie toesprak. Zijn boodschap klonk verontrustend: “Jaarlijks vinden er vijf miljoen sportblessures plaats. In de afgelopen twee jaar stoppen vierhonderdduizend Nederlanders met sporten na sportblessures. Dit is slecht voor de gezondheid!” Dat bleek uit nieuwe cijfers van het RIVM en VeiligheidNL, in samenwerking met het CBS.
Een opmerkelijke conclusie, dacht ik. Hier wordt sporten gepresenteerd als de weg naar gezondheid, terwijl de bijwerkingen (sportblessures) in de praktijk massaal mensen uitschakelen. Deze paradoxale situatie roept enkele fundamentele vragen op over wat gezondheid nu eigenlijk betekent, en waarom wij als soort ons zo graag toeleggen op deze zelfgekozen martelpraktijken, beter bekend als sport.
Gezondheid versus fitness: een semantisch misverstand
Gezondheid is een toestand. Men ís gezond of men is het niet. Sport, hoe verheerlijkt ook, is in essentie niet bedoeld om de gezondheid te verbeteren maar om fitness te verhogen – een vermogen om taken uit te voeren, niet een garantie op een ziektevrij bestaan. Sterker nog, onderzoeken tonen aan dat overmatige sportactiviteiten het risico op blessures, ontstekingen en zelfs chronische aandoeningen verhogen (Heinemeier & Kjaer, 2011).
Waarom dan die koppeling met gezondheid? Dit is een voorbeeld van de medicalisering van de maatschappij. Gedreven door experts in witte jassen, wordt ons wijs gemaakt dat we ons natuurlijke gedrag – zoals zitten, rusten en energie besparen – moeten corrigeren met onnatuurlijke activiteiten. De menselijke luiheid, ooit een evolutionair voordeel, wordt nu afgeschilderd als een vijand van de moderne gezondheid.
De natuurlijke staat: luiheid als overlevingsmechanisme
Luiheid, dat onterecht met laksheid en gebrek aan ambitie wordt geassocieerd, is in werkelijkheid een biologisch ingebakken strategie om energie te sparen. In tijden van schaarste, die de meeste van onze evolutionaire geschiedenis bepaalden, was energie kostbaar. Onnodige activiteit betekende verspilling en een verhoogd risico op dood door uitputting (Lieberman, 2021). Rust en minimale inspanning waren dus niet alleen verstandig, ze waren essentieel voor overleving.
De moderne neiging tot sporten druist tegen deze natuurlijke instelling in. Het is een cultureel fenomeen dat floreert in welvarende samenlevingen waar voedsel overvloedig is en lichamelijke inspanning uit het dagelijks leven is verdwenen. De paradox is duidelijk: terwijl de biologie ons gebiedt energie te sparen, bedenken we steeds extremere manieren om deze doelbewust te verspillen.
Sport als pronkgedrag
Waarom sporten we dan toch? Hier komt het handicapprincipe van Zahavi (1975) om de hoek kijken. Pronkgedrag, het tonen van ogenschijnlijk nutteloze vaardigheden of fysieke prestaties, is een manier om genetische en sociale superioriteit te demonstreren. Denk aan de pauw met zijn staart of de marathonloper die 42 kilometer rent zonder achtervolgd te worden door een leeuw. Sport is geen evolutieve noodzaak; het is een sociaal ritueel dat bedoeld is om aandacht te genereren en status te verkrijgen.
Deze dynamiek wordt versterkt in welvaartsmaatschappijen, waar het risico van echte bedreigingen – roofdieren, honger of oorlog – vrijwel verdwenen is. Zonder noodzaak om te vechten of vluchten, zoekt de mens nieuwe manieren om zijn fitheid en status te etaleren. Sport wordt zo een podium voor sociaal en seksueel pronken, een arena waarin men zijn overbodige energie omzet in applaus en bewondering.
De valkuil van economisch energiegebruik
Interessant genoeg werkt ons organisme ons hierin tegen. Het menselijk lichaam streeft naar één ding: energie besparen. Tijdens training past het zich aan om dezelfde inspanning met minder energie te leveren, een proces dat bekend staat als trainingsadaptatie (Hawley et al., 2014). Ironisch genoeg is deze efficiëntie contraproductief als het doel is om het lichaam maximaal te belasten. Je traint jezelf dus niet naar een grotere inspanning, maar naar een slimmere manier om energie te sparen.
Dit fenomeen benadrukt opnieuw hoe onnatuurlijk sport eigenlijk is. Waar training bedoeld lijkt om ons sterker of sneller te maken, reduceert het ons simpelweg tot efficiëntere machines. Het lichaam zoekt altijd de makkelijkste oplossing, niet het grootste resultaat. Een marathonloper is geen supermens; hij is een meester in energiebesparing.
Welvaart en culturele vervreemding
De obsessie met sport is een symptoom van vervreemding. Naarmate welvaart toeneemt, raken we steeds verder verwijderd van onze natuurlijke omgeving en gedragingen. Luiheid, ooit een deugd, wordt nu gedemoniseerd. Energieverspilling, ooit levensbedreigend, wordt verheerlijkt. Dit culturele omkeren van biologische waarden illustreert hoe ver wij onszelf hebben verwijderd van de natuur.
Ironisch genoeg leidt dit tot een nieuwe afhankelijkheid: niet meer van de natuur, maar van de cultuur. Sporters worden de nieuwe helden van een maatschappij waarin prestaties en uiterlijke perfectie de hoogste waarden zijn. De natuur, die ooit ons overleven bepaalde, wordt vervangen door een kunstmatige competitie waarin niemand uiteindelijk wint – behalve misschien de fysiotherapeut.
Conclusie: de ultieme paradox
Terugkijkend op de boodschap van de arts kunnen we concluderen dat sport noch de gezondheid bevordert, noch onze natuurlijke aard respecteert. Het is een culturele constructie, geboren uit overvloed en de menselijke drang tot pronken. Terwijl het organisme streeft naar zuinigheid, dwingt de cultuur ons tot verspilling. Deze paradoxale strijd definieert de moderne mens.
Dus, beste arts, misschien is het tijd om niet de sport te promoten, maar de natuurlijke luiheid te omarmen. Want in de woorden van Desmond Morris: “De mens is niet gemaakt om te rennen, maar om te rusten. En wie zijn wij om de natuur tegen te spreken?”
Peter Koopman